Vermindering van erosie in Vlaanderen

Startpagina >>> Ecosysteemdiensten >>> Vermindering van erosie

Vermindering van erosie in Vlaanderen

Definitie van vermindering van erosie

Het verminderen van bodemerosie door water en wind in erosiegevoelige gebieden door de aanwezige vegetatie.

Toelichting

Bodemerosie door water is een proces waarbij bodemdeeltjes door de impact van regendruppels en afstromend water worden losgemaakt en getransporteerd, hetzij laagsgewijs over een grote oppervlakte (intergeulerosie), hetzij geconcentreerd in geulen (geulerosie) of ravijnen (ravijnerosie). Het meegevoerde bodemmateriaal wordt sediment genoemd (www.lne.be/bodemerosie). Bodemerosie door water komt ook in natuurlijke omstandigheden voor, maar door agrarische activiteiten en niet agrarische grondwerken, kan het met een factor 100 tot 1000 toenemen (Poesen et al. 1996). De meest gevoelige gronden voor bodemerosie door water komen voor in heuvelachtige gebieden met een zandlemige tot lemige bodem. Op niveau Vlaanderen zijn dit Haspengouw, de Vlaamse Ardennen, het Hageland, het West-Vlaamse Heuvelland en het Pajottenland. Het totale bodemverlies als gevolg van watererosie in Vlaanderen wordt geschat op 1,7 miljoen ton en ongeveer 0,5 miljoen ton hiervan komt jaarlijks terecht in onze waterlopen (MIRA 2011). Ongeveer 40% van het bodemverlies door bodemerosie door water blijkt afkomstig te zijn van 36.000 ha erosiegevoelige percelen. Bodemerosie door wind is een proces waarbij bodemdeeltjes door de wind worden meegenomen en over een bepaalde afstand getransporteerd. Het potentieel risico is het grootst aan de Kust, in de Vlaamse zandstreek en in de Antwerpse en Limburgse Kempen (Van Kerckhoven et al. 2009). Hoewel tijdens sommige jaren aanzienlijke winderosie-events kunnen optreden (Van Kerckhoven et al. 2009), blijkt het actueel bodemverlies door winderosie laag te zijn. Dat heeft te maken met de aanwezige vegetatie in de risicogebieden. Daarom werd besloten om in het NARA-hoofdstuk over erosie enkel bodemerosie door water te bespreken. Twee andere fenomenen die leiden tot een bodemverlies van vergelijkbare grootte als bodemerosie door water, zijn bodemverlies door bewerking (Govers et al. 1994, Van Muysen et al. 2000) en bodemverlies door het oogsten van wortelgewassen (aardappelen, bieten) (Ruysschaert et al. 2005). Bodemverlies door bewerken is het losmaken en verplaatsen van bodemdeeltjes ten gevolge van bodembewerking door landbouwmachines (ploegen) (Govers et al. 1994, Van Muysen et al. 2000). Dit leidt tot een netto afname van bodemmateriaal op convexe delen van het landschap en een netto accumulatie van bodemmateriaal in concave delen van het landschap. Bewerkingserosie komt, net zoals bodemerosie door water, vooral voor in heuvelachtige gebieden, waar intensief aan akkerbouw, sierteelt of groententeelt wordt gedaan. Het is wel belangrijk te benadrukken dat bodemerosie door water een grotere milieu-impact heeft dan bodemverlies door bewerken of oogsten. Dat komt omdat bij bodemerosie door water een groot gedeelte van het losgemaakte sediment door het afstromend water terecht komt in beken en rivieren (Verstraeten et al. 1999). Het bodemerosiebeleid in Vlaanderen is tot nog toe hoofdzakelijk toegespitst op de bestrijding van bodemerosie door water, hoewel de meest brongerichte maatregelen ook effectief zijn tegen de andere vormen van bodemerosie. 

Referenties

  • Aanvullen...

Waarom is deze dienst belangrijk 

De ecosysteemdienst regulatie van erosierisico leidt tot verschillende maatschappelijke effecten, vooral vermeden verliezen, die opgevat kunnen worden als bijdragen aan onze economische welvaart en aan het menselijk welzijn. Aan deze bijdragen kan een zeker belang of een bepaalde appreciatie of waarde worden toegekend. Meestal zijn die erg context-afhankelijk, afhankelijk van vragen zoals:
  • Wie er waardeert?
  • Vanuit welke perceptie?
  • Op basis van welke criteria?
  • In welke eenheden?
  • Binnen welk tijdskader?
  • Op welke ruimtelijke schaal?
  • Met welke methode?
De best uitgewerkte Vlaamse case voor regulatie van erosierisico is de Melsterbeek in Sint-Truiden (Evrard et al. 2007a; Evrard et al. 2007b; Evrard et al., 2008; Vandaele et al. 2004; Vandaele et al., 2007). Deze case kan als een illustratie gebruikt worden voor de waardering van de verschillende maatschappelijke effecten. Bij elk maatschappelijk effect kan ook weergegeven worden voor wie dit effect belangrijk is en – indien nodig – binnen welk tijdskader de evaluatie gebeurt. De vastgestelde baten voor de case van de Melsterbeek worden hieronder uitgebreider beschreven. Minder verlies van vruchtbare bodem: Zonder aangepaste maatregelen om erosie op landbouwpercelen te voorkomen, zal de vruchtbare toplaag geleidelijk in dikte afnemen. Dit is een proces dat zich voordoet op relatief lange termijn. Zo duurt het, zelfs bij een bodemverlies van 40 ton/ha per jaar, ongeveer 100 jaar voordat de bovenste vruchtbare toplaag (ongeveer 30 cm) volledig is weggespoeld. Op het eerste gezicht lijkt het opbrengstverlies voor de huidige landbouwer dus wel mee te vallen, maar bodemerosie zal echter ook het gehalte organische stof van de toplaag geleidelijk verminderen (reeds lang voor er sprake is van een mogelijk effect van een onderliggend substraat). Organische stof in de bodem wordt gevormd en omgezet door het bodemleven, is een bron van voedingsstoffen voor planten, en draagt bij tot de vorming van stabiele aggregaten. Bodemleven en stabiele aggregaten zijn op hun beurt essentieel voor de vorming een poreuze kruimelstructuur. Hierdoor ontstaan gunstige omstandigheden voor plantengroei (goede bewerkbaarheid, vlot transport van zuurstof en water, goede doorwortelbaarheid, enz…) en verhoogt de weerbaarheid van de bodem tegen verslemping en verdichting, zodat finaal het risico op bodemerosie (of de bodemerosiesnelheid) zelf afneemt. Aangezien organische stof aan de basis ligt van zowel de chemische, biologische en fysische bodemvruchtbaarheid, treedt het effect van bodemerosie op bodemvruchtbaarheid dus onmiddellijk op. Een daling van het organische stofgehalte zorgt dus indirect (en vaak ongemerkt) voor een kettingreactie aan bodemdegradatieprocessen. Terwijl deze effecten op korte termijn nog gecompenseerd kunnen worden door bv. een hogere bemestingsdosis en/of irrigatie, zullen ze op lange termijn onherroepelijk leiden tot een onomkeerbare situatie. Daarnaast zorgt erosie voor opbrengstverliezen door het wegspoelen of onderspoelen van (kiem)planten, en het afspoelen van meststoffen en gewasbestrijdingsmiddelen (bijdrage door L. Vandekerckhove gebaseerd LNE – ALBON 2001 en LNE – ALBON 2011). Vermindering van het verlies aan archeologisch en landschappelijk patrimonium: Erosie leidt tot het verdwijnen van de bovenste bodemhorizonten (MIRA 2011). Hierdoor gaan ook de archeologische resten die er eventueel in bewaard werden, verloren. Daarnaast wordt de archieffunctie van de bodem – de in de bodem opgeslagen landschappelijke veranderingen die veroorzaakt werden door klimaat en menselijke activiteiten - aangetast. Omdat erosie meestal de dichtst bij het oppervlak liggende lagen aantast, zijn het vooral overblijfselen uit meer recente periodes die verloren gaan. Op niveau Vlaanderen zijn geen empirische gegevens beschikbaar over de omvang van dit effect. Minder schade aan private en publieke infrastructuur door modderstromen: Geconcentreerd afstromend sediment (modderstromen) berokkent schade aan gebouwen en infrastructuur. De economische waardering van die schade gebeurt op niveau Vlaanderen. De empirische gegevens hiervoor zijn afkomstig van Evrard et al. (2007a; 2007b; 2008) en Vandaele et al. (2004; 2007). De jaarlijkse schade aan publieke infrastructuur en de kosten voor het reinigen ervan, wordt geschat op 12,5 tot 122 miljoen euro, afhankelijk van de frequentie en de hevigheid van onweders in een bepaald jaar. Onder die totale kost vallen de kosten voor brandweerinterventie (2.250 tot 25.000 euro per interventie), de kosten voor het reinigen van openbare infrastructuur inclusief het reinigen van private eigendom door brandweer en gemeentewerkers (variërend van 500 euro voor een enkel wegsegment tot 11.000 euro voor een heel dorp) en de herstelkost van openbare infrastructuur (variërend van 14.000 tot 300.000 euro per gebeurtenis en per dorp). De jaarlijkse schade aan private infrastructuur (huizen, garages, tuinen) wordt op basis van de rampenfondsdatabank geschat op 1,6 tot 16,5 miljoen euro, afhankelijk van de frequentie en de hevigheid van onweders in een bepaald jaar. Daarnaast is het ook belangrijk om te vermelden dat burgers een dalend welzijnsgevoel krijgen wanneer ze op herhaalde basis getroffen worden door modderstromen (Boardmand et al. 2006). Verzekeringsmaatschappijen en overheden zijn hierdoor ook indirect stakeholders. Vermindering van de sedimentaanvoer naar Vlaamse waterlopen: In Vlaanderen wordt jaarlijks ongeveer 2 miljoen ton bodemmateriaal geërodeerd door watererosie (MIRA 2011). Zo’n 0,5 miljoen ton daarvan komt terecht in de Vlaamse waterlopen en wachtbekkens (Tabel 3). De resterende 1,5 miljoen ton wordt afgezet voor het de waterlopen en wachtbekkers bereikt. Andere sedimentbronnen voor de Vlaamse waterlopen zijn overstorten van rioleringen, industriële lozingen, rechtstreekse lozingen van huishoudelijk afvalwater en effluenten van waterzuiveringsinstallaties. De sedimentaanvoer is afhankelijk van de sedimentproductie, van off-site maatregelen zoals bufferstroken en erosiepoelen (verminderen sedimentaanvoer) en van de maximale transportcapaciteit van afstromend water. De aanvoer van sediment naar de wachtbekkens leidt o.a. tot de dichtslibbing van de wachtbekkens zelf of van de slibvangen. Dat gebeurt vaak al in een termijn van enkele jaren, met frequente ruimingen tot gevolg wat voor hoge kosten zorgt. Het bergen van grote slibvolumes zorgt voor een bijkomende verstoring van het landschap. Op basis van gemeten sedimentvolumes in 20 wachtbekkens, kan de gemiddelde jaarlijkse sedimentopslag in de 100 tot 150 wachtbekkens in heel Vlaanderen voorzichtig geschat worden op 100.000 tot 200.000 ton (Verstraeten 2000). Niet alleen wachtbekkens, maar ook rivieren slibben langzaam dicht. Een gedeelte van het sediment dat naar de waterlopen wordt aangevoerd, wordt er ook afgezet (Tabel 3). Aangezien het sediment in de waterlopen wordt gemengd met afvalwater van huishoudens, landbouw en industrie, wordt een aanzienlijk deel van het sediment vervuild. Dit maakt het ruimen en storten van dit sediment nog aanzienlijk duurder. Bovendien zorgt een versnelde toeslibbing van waterlopen en opvangbekkens voor een verminderde waterbergingscapaciteit en hogere overstromingsrisico’s. De belanghebbenden hierbij zijn de beheerders van de waterloop, maar ook de burgers omdat sedimentatie het overstromingsrisico’s vergroot. Vermindering van de rioolwaterzuivingskost: Regulatie van erosierisico leidt in erosiegevoelige gebieden tot een belangrijke daling van de rioolwaterzuiveringskost. Voordat in de Melsterbeek erosiereducerende maatregelen toegepast werden, werd de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Aquafin geconfronteerd met een verdubbeling van de slibproductie tijdens de zomermaanden. Na het toepassen van de maatregelen (tussen 2000 en 2004) trad deze verdubbeling niet meer op (Figuur 3). De toegepaste maatregelen in het deelbekken van de Melsterbeek zijn grasgangen, grasbufferstroken, niet-kerende bodembewerking, buffergrachten, kleine bufferbekkens en aarden dammen. De huidige slibproductie is vergelijkbaar met deze in andere Vlaamse rioolwaterzuiveringsinstallaties. Door de vermindering van de slibproductie verloopt nu ook de slibgisting beter. Er zijn ook geen overschrijdingen meer van de norm voor zwevende stoffen. Al deze verbeteringen kunnen worden toegeschreven aan erosiebeperkende maatregelen, omdat er ook na 2004 nog hevige zomerse onweders zijn voorgekomen (Evrard et al., 2007a; Evrard et al., 2007b; Evrard et al., 2008; Vandaele et al., 2004; Vandaele et al., 2007). Naast de waterzuiveringsbedrijven zijn de belanghebbenden de verbruikers van drinkwater en de Vlaamse overheid, aan wie de extra kosten van de waterzuivering worden doorgerekend. Vermindering van de belasting van de omgeving en het oppervlaktewater met nutriënten en contaminanten: Het door erosie afgevoerde sediment bevat ook nutriënten en contaminanten. Voor wat betreft nutriënten is fosfor waarschijnlijk het belangrijkst, omdat dit sterk aan het sediment gefixeerd is. Experimentele metingen hebben aangetoond dat ongeveer 50% van de totale fosfor-input in de Dijle stroomopwaarts van Leuven te wijten is aan erosie. Deze hoge nutriëntentoevoer kan bijdragen tot de eutrofiëring van zoetwaterecosystemen. De voornaamste contaminanten die via het sediment in de waterlopen terechtkomen, zijn metalen en residu’s van landbouwchemicaliën. De aanvoer van landbouwchemicaliën door erosie is bijzonder moeilijk te kwantificeren. Het gaat immers om lage concentraties die bovendien sterk variëren in ruimte en tijd. Het verhogen van de dienst regulatie van erosierisico door erosiemaatregelen kan deze contaminatie verminderen. Een project dat hierop inspeelt is het TOPPs-prowadis project (www.inagro.be). Dit project heeft een tool ontwikkeld om een veldspecifieke risico-analyse te doen van de mate waarin de diverse diffuse bronnen (erosie, afstroming en drift) bijdragen aan de vervuiling van het oppervlaktewater. Op basis van het veldspecifieke risico op drift, afspoeling en erosie wordt de landbouwer gegidst naar de passende maatregelen voor elk perceel (MIRA, 2011). De belanghebbenden hierbij zijn de burgers (gezonde leefomgeving), producenten van drinkwater (hogere kost om oppervlaktewater om te zetten naar drinkwater), hengelaars en de waterbeheerders (hogere kost voor het afzetten en verwerken van slib). Monetaire waardering van de maatschappelijke effecten: Bovenstaande baten kunnen ook vertaald worden in een monetaire waarde. Onderstaande tabel geeft een samenvattende vergelijking tussen de belangrijkste schade- en ruimingskosten (met name schade aan woningen, ruimingskosten private en openbare infrastructuur, ruimen van waterlopen en schade aan landbouw, met uitzondering van schade aan openbare infrastructuur) wanneer er wel of niet maatregelen genomen worden met het oog op de regulatie van erosierisico’s. Bij deze raming wordt eveneens rekening gehouden met de kosten voor erosiebestrijding. Uit deze tabel blijkt dat de dienst bescherming tegen erosie naast effecten op biodiversiteit, maatschappelijk welzijn en waterkwaliteit ook in financiële termen een belangrijke publieke baat oplevert. De lusten en de lasten: Ecosysteembeheerders (bv. landbouwers, boseigenaars, natuurverenigingen, terreinbeherende overheden zoals het Agentschap voor Natuur & Bos) kunnen door het aanpassen van de bodembedekking of door het wijzigen van de exploitatie, inspelen op de ecosysteemstructuren die aan de basis liggen van de levering van de ecosysteemdienst regulatie van erosierisico. Voorbeelden zijn de omvorming van een erosiegevoelige bodembedekking naar een diepwortelende (vb. bomen en struiken) of dense (vb. gras) vegetatie, of het toepassen van niet-kerende bodembewerking (kan het bodemverlies tot meer dan 80% verminderen). Maar met deze maatregelen gaan kosten gemoeid en bij landbouwers wegen de private baten niet altijd op tegen de kosten (Rickson et al. 2010). Ondanks de belangrijke publieke baten, is het resultaat voor de landbouwer zelf vaak negatief. Dit komt doordat de landbouwer een deel van zijn productieve oppervlakte omzet naar minder of niet-productieve oppervlakte (bv. erosiedammen, grasgangen…) en omdat er soms investeringen nodig zijn om nieuwe machines (bv. machine voor directe inzaai) te kopen, dit terwijl de baten voor de landbouwer (met name de vermindering van de landbouwschade ten gevolge van erosie) op de korte termijn eerder beperkt zijn. Omdat de dienst regulatie van erosierisico gekenmerkt is door een belangrijk onevenwicht tussen de begunstigden en de beheerders van de dienst, is afstemming tussen de belanghebbenden nodig. Enkel voor de on-site effecten (verlies van bodemvruchtbaarheid en wegspoelen van kiemplanten, nutriënten en pesticiden) en voor de off-site effecten waar de overheden zowel beheerders als begunstigden zijn, lopen de belangen gelijk. Zo kan een landbouwer door het nemen van teelttechnische maatregelen afspoeling van de toplaag vermijden en kunnen overheden door het aanleggen van opvangsystemen verhinderen dat openbare wegen en gebouwen getroffen worden door modder/slibstromen. Voor de andere situaties met off-site effecten zijn de begunstigden en de beheerders echter verschillend van elkaar. Zo kan een beheerder maatregelen nemen om te vermijden dat erosiemateriaal in huizen, in waterlopen of op kwetsbare vegetaties terechtkomt. Door de investering van de beheerder worden kosten bij derden (bv. burgers, overheden, hengelaars, waterbeheerders en natuurverenigingen) vermeden. Meer hierover vindt u in het desbetreffende NARA-hoofdstuk over erosie.  
Referenties
  • Referenties aanvullen...

Gradiënt groen/grijs

De gradiënt natuurlijk-technologisch (of “groen” versus “grijs”) beschrijft in welke mate de ecosysteemdienst kan geleverd worden op basis van meer natuurlijk werkende ecosystemen of via door de mens beïnvloede ecosystemen. De natuurlijkheidsgraad van de erosiereducerende maatregelen verschilt sterk. De meest natuurlijke maatregelen zijn het aanpassen van de vegetatie, het bedekken van de naakte bodem (bv. gewasresten), het verbeteren van de bodemstructuur en het verhogen van de ruwheid van het bodemoppervlakte. Vaak gaan beide hand in hand. Mogelijke maatregelen zijn: 
  • Wat betreft vegetatie kan men kiezen voor de aanleg of het in stand houden van een permanente bedekking (zoals bos of blijvend grasland), voor het telen van minder erosiegevoelige gewassen en voor het inzaaien van groenbedekkers op akkers.
  • De bodemstructuur kan verbeterd worden door het verhogen van het organisch stofgehalte en het bevorderen van het biologisch leven in de bodem (bv. de regenworm). Een zeer efficiënte maatregel hierbij is niet-kerende bodembewerking. Bij deze methode blijven gewasresten aan de oppervlakte bewaard, neemt het organisch stofgehalte van de toplaag toe en wordt de regenwormpopulatie gestimuleerd. De weerstand van de bodem tegen erosie neemt hierdoor duidelijk toe. Een andere, technologisch gestuurde, teelttechnische maatregel m.b.t. bodemruwheid is de aanleg van drempeltjes bij ruggenteelten.
  • Minder natuurlijke maatregelen zijn o.a. de aanleg structuren die de stroom van water en modder vertragen, geleiden en/of opvangen (zoals grasgangen, grasbufferstroken, dammen met erosiepoel) en maatregelen waarbij de afstromingslengte op de percelen wordt ingeperkt. Dat kan gebeuren door bv. de percelen te verkleinen, door strokenbouw, door aanleg van hagen en houtkanten en door herstel of heraanleg van taluds.
  • Tenslotte bestaan er ook maatregelen die volledig technologisch zijn zoals, buffergrachten en -bekkens. Onderstaand schema geeft weer hoe in Vlaanderen de ecosysteemdienst “regulatie van het erosierisico” volgens natuurlijkheidsgraad kan ingedeeld worden.
 
Referenties
  • Referenties aanvullen...

Enkele belangrijke vaststellingen

Kort samengevat zijn hier alvast enkele van de belangrijkste vaststellingen uit het NARA-T-2014-rapport (bron, 2014):
  • Het totale bodemverlies als gevolg van watererosie in Vlaanderen wordt geschat op 1,7 miljoen ton. Ongeveer 0,5 miljoen ton hiervan komt jaarlijks terecht in onze waterlopen. 40% van dit bodemverlies is afkomstig van 36.000 ha erosiegevoelige percelen.
  • Deze analyse gaat er van uit dat enkel ecosystemen met een lage gewaserosiegevoeligheid, gelegen in bodemerosiegevoelige gebieden, de dienst regulatie van erosierisico kunnen leveren. Uit de analyse blijkt dat de dienst in Vlaanderen geleverd wordt door 223.400 ha. Dit levert een vermeden erosie op van jaarlijks 1,7 miljoen ton. Daartegenover staat dat op 71.900 ha erosiegevoelig gebied een bodembedekking met een hoge gewaserosiegevoeligheid voorkomt, waardoor er een bijkomende erosie is van 400.000 ton.
  • Voor de maatschappij zijn de financiële baten die erosiereducerende maatregelen opleveren veel groter dan de kosten. Voor de landbouwer, die de maatregelen uitvoert, zijn de kosten hoger dan de baten. Daarom zullen de meeste landbouwers zonder tussenkomst van de overheid niet overgaan tot het nemen van erosiereducerende maatregelen.
  • Door een verstrenging van het erosiebeleid stijgt de oppervlakte waarop landbouwers verplicht erosiereducerende maatregelen moeten nemen van ongeveer 10.000 ha naar 50.000 ha.
  • Het mechanisme achter de dienst regulatie van erosierisico wordt gedreven door abiotische ecosysteemstructuren (reliëf, neerslag, bodemtextuur en –structuur, ruwheid van het bodemoppervlak) die bepalen of een terrein gevoelig is voor bodemerosie, en door de vegetatie en bedekking met gewasresten, die bepalen in welke mate de intrinsieke erosiegevoeligheid van het terrein verminderd wordt. De dienst is het grootst in erosiegevoelige gebieden met een hoge bodembedekking (via vegetatie en gewasresten), een goede bodemstructuur en een ruw bodemoppervlak, en waar er voorkomen wordt dat het geërodeerd materiaal het erosiegevoelige perceel verlaat of waar de modderstroom zo hoog mogelijk in het afstromingsgebied gebufferd wordt.
  • Verschillende erosiereducerende maatregelen hebben een positief effect op de biodiversiteit. Vanuit de landbouwsector is er vraag om dit positief effect te beperken tot neutrale of landbouwondersteunende biodiversiteit en dus te vermijden dat landbouwschadelijke biodiversiteit ook vooruitgaat. 

Referenties

  • Aanvullen...

Foto's en sfeerbeelden

Relevante kaarten

De volgende kaartlagen kunnen relevant zijn bij een beoordeling van de dienst "vermijden van erosie"
  • Aanbod (potentieel):
    • bodembedekkingsaanbod i.f.v. regulatie van het erosierisico (NARA);
    • synthesekaart potentieel aanbod van regulatie van het erosierisico (NARA);
    • bodemerosiefactor (Ecoplan);
    • gewasfactor (Ecoplan);
    • actuele infiltratie (Ecoplan);
    • directe infiltratie voor klimaatbuffering (Ecoplan);
    • uitgestelde infiltratie voor klimaatbuffering (Ecoplan);
    • infiltratie voor klimaatbuffering (Ecoplan);
  • Vraag:
    • actuele watererosie (NARA en Ecoplan);
    • bodemerosiefactor (Ecoplan);
    • gewasfactor (Ecoplan);
    • verdichting en interceptie (Ecoplan);
    • verschil tussen potentiële en actuele infiltratie (Ecoplan);
    • preferentiële stroombanen van modderstromen en effect vegetatie (Ecoplan);
  • Aanbod (actueel):
    • vermeden erosie (Ecoplan). 
De volgende kaartlagen kunnen eveneens - direct of indirect - relevant zijn bij het beoordelen van de de dienst "vermijden van erosie": 
  • kaart met bodemtypes (Geopunt);
  • potentiële bodemerosiekaart per perceel (Geopunt);
  • digitaal hoogtemodel Vlaanderen (Geopunt);
  • watertoets erosiegevoelige gebieden (Geopunt);
  • watertoets hellingenkaart (Geopunt);
  • watertoets infiltratiegevoelige bodems (Geopunt);
  • afstromingskaart (Geopunt);
  • Vlaamse Hydrografische Atlas - waterlopen met hun namen (Geopunt);
  • Vlaamse Hydrografische Atlas - beheerders van waterlopen (Geopunt);
  • ecologische typologie van waterlopen i.f.v. hun vervuiling.
In heel wat natuur- en groengebieden is de aanvoer van slib door erosie zeer ongewenst (o.a. omwille van de hoge voedselrijkdom van het achterblijvend slib of omwille van mogelijke verontreinigingen). Dit is zeker het geval in waardevolle natuur- en bosgebieden, waarbij de biodiversiteit kan aangetast worden. Daarom is het ook belangrijk om o.a. rekening te houden met de volgende kaarten: 
  • kaarten met Habitatrichtlijngebieden (Geopunt);
  • kaarten met NATURA-2000-gebieden (Geopunt);
  • kaarten met VEN- en IVON-gebieden (Geopunt);
  • kaarten met erkende natuurreservaten (Geopunt);
  • de Biologische Waarderingskaart (Geopunt). 
Tot slot moet zeker en vast ook gewezen worden op de relatie met andere diensten waarvoor eveneens heel wat kaarten beschikbaar zijn, o.a. met voor de diensten: 
  • voedselproductie: o.a. kaarten met actueel aanbod voedselproductie en de opbrengst (NARA en Ecoplan);
  • productie van energiegewassen: o.a. de kaarten met het potentieel aanbod van energie uit niet-houtige gekweekte energie-gewassen (NARA en Ecoplan);
  • waterproductie: o.a. kaarten m.b.t. infiltratie (NARA en Ecoplan);
  • natuurlijke waterzuivering: o.a. kaarten m.b.t. denitrificatie (NARA en Ecoplan);
  • regulatie van het globaal klimaat: o.a. kaarten m.b.t. koolstofopslag in de bodem (Ecoplan) en kaarten met het potentieel aanbod t.a.v. klimaatregulatie (NARA).

Extra informatie

Kort overzicht van enkele recente projecten (bv. LNE, LV, ILVO, VLM, Inagro, INBO, provincies, ... en andere partners) met links naar de desbetreffende websites/rapporten.

Laatste update: 23/08/2017

Meest recente berichten