Startpagina >>> Ecosysteemdiensten >>> Natuurlijke plaagcontrole
Beschrijving van…
Voedselproductie
Wildbraadproductie
Houtproductie
Productie biomassa-energie
Waterproductie
Natuurlijke waterzuivering
Natuurlijke bestuiving
Natuurlijke plaagcontrole
Bodemvruchtbaarheid
Verbetering luchtkwaliteit
Vermindering geluidsoverlast
Vermindering van erosie
Overstromingsbeheer
Kustbescherming
Regulatie van globaal klimaat
Groene ruimte voor recreatie
Natuurlijke plaagcontrole in Vlaanderen
Definitie van natuurlijke plaagcontrole
Beheersing van plagen van teelten door middel van natuurlijke vijanden.
Toelichting
De mens verbouwt allerlei planten voor voedsel (incl. veevoeder), hout, katoen en dergelijke. Een heel scala van organismen zoals herbivore insecten, knaagdieren, schimmels, slakken, nematoden, virussen, enz… voeden zich ook met deze planten en kunnen hierdoor grote schade aanbrengen. Volgens schattingen is er in Noordwest-Europa potentieel ongeveer 60% (data 2001-2003) van de gewasopbrengsten verloren gegaan aan allerlei plagen en competitie met onkruiden (wat betreft licht en nutriënten) (Oerke 2006). Ondanks het gebruik van bestrijdingsmiddelen gaat nog steeds een kleine 20% verloren. Vandaar dus dat de mens de impact van dergelijke organismen wil reduceren of volledig wegwerken. De gebruikers van de ecosysteemdienst plaagbeheersing zijn dus de landbouwers die gewassen kweken en geconfronteerd worden met plagen die hun opbrengst doen dalen. Bij biologische controle wordt op de één of andere manier gebruik gemaakt van populaties van natuurlijke vijanden om de densiteiten van plaagpopulaties tijdelijk of permanent te onderdrukken (Mahr et al. 2008, Van Driesche et al. 2009). Natuurlijke vijanden die controle kunnen uitoefenen op gewasplagen kunnen specialisten zijn (op één of enkele doelsoorten) of generalisten (op veel verschillende doelsoorten). Parasitoïden zijn over het algemeen meer gespecialiseerd in hun gastheerkeuze dan predators, maar er zijn ook predators met een meer gespecialiseerde prooikeuze. Natuurlijke vijanden behoren tot uiteenlopende groepen zoals vogels, spinnen, lieveheersbeestjes, vliegen, wespen, kevers, nematoden, enz… (Zhang et al. 2007). Biologische controle wordt ingezet voor de controle van onkruiden, insecten en mijten, in een aantal gevallen voor gewervelden of slakken. Voor de controle van onkruiden worden vogels, insecten en plantpathogene schimmels ingezet; voor insectplagen zijn dat parasitoïden, predatoren (bv. insecten, spinnen, mijten, vogels, enz…) en pathogenen (bv. entomopathogene schimmels, aaltjes, bacteriën of virussen). Plaagmijten worden vooral bestreden met roofmijten. In sommige gevallen worden de natuurlijke vijanden gemanipuleerd zodat een (permanente) verandering in het voedselweb rond de plaagsoort ontstaat. In andere gevallen moeten de natuurlijke vijanden zich niet reproduceren maar zijn het de vrijgelaten individuen zelf die hun werk doen. Soms wordt de omgeving zo beheerd dat de natuurlijke vijanden vanzelf vermeerderen omdat hun leefcondities verbeteren. Methoden die op de biologie gebaseerd zijn, maar niet ageren via populaties van natuurlijke vijanden zoals het vrijlaten van steriele mannetjes, het gebruik van feromonen of, het kweken van plaagresistente planten, al dan niet via genetische manipulatie, worden niet als biologische controle aanzien (Van Driesche et al. 2009). In de bovenstaande omschrijving wordt plaagbeheersing dus alleen gebruikt als beschermingsmaatregel van door de mens gekweekte gewassen. In de ruime zin van de betekenis omvat plaagbeheersing echter ook het onder controle houden van organismen die plagen zijn van mensen en dieren. Dit zijn organismen zoals muggen, teken, schimmels, enz... die op zich hinderlijk of schadelijk kunnen zijn, maar ook ziektes kunnen overdragen. Deze vorm van controle wordt echter niet besproken in het NARA-hoofdstuk over natuurlijke plaagbeheersing. Verder beperkt het NARA-hoofdstuk zich vooral tot ongewervelden die zich voeden met de gewassen en de natuurlijke vijanden (meestal ook ongewervelden) die van deze plaagsoorten leven. Hier en daar, waar relevant, worden ook andere systemen kort behandeld. Controle met gekweekte soorten (zoals Trichogramma-sluipwespjes) komt niet aan bod. Ze kunnen wel opgenomen worden wanneer zij interageren (positief of negatief) met deze natuurlijke controle systemen. Beleidsmatig past plaagbeheersing onder initiatieven rond functionele agro-biodiversiteit en agro-milieumaatregelen, welke van internationaal (CAP) tot lokaal (PODPO) niveau ingang vinden.Referenties
- Aanvullen...
Waarom is deze dienst belangrijk
De rechtstreeks betrokken partij waarvoor deze natuurlijke plaagbeheersing een welzijns- of welvaartseffect kan hebben, is de landbouwer die de gewassen produceert. Natuurlijke controle zou immers kunnen bijdragen aan de vrijwaring van landbouwgewassen tegen plaagsoorten. Onrechtstreeks draagt de ESD natuurlijke plaagbeheersing bij aan het voorzien in een menselijke basisbehoefte, met name het beschikbaar zijn voedsel. De volledige gemeenschap is dus onrechtstreeks ook een belanghebbende indien natuurlijke controle er zou kunnen toe bijdragen dat er minder pesticiden gebruikt worden, waardoor gezonder voedsel geproduceerd zou kunnen worden en waarbij het verminderd gebruik van pesticiden (door het inzetten van natuurlijke vijanden) bijdraagt tot een beter milieu. Daarnaast is er ook het negatieve effect dat pesticiden hebben op biodiversiteit in het algemeen. Hierdoor kan ook een maatschappelijke druk tot minder gebruik van pesticiden ontstaan, wat dus een voordeel zou kunnen opleveren voor het behoud van biodiversiteit. Hein (2009) ontwikkelde een model om in te schatten wat de waarde van de ecosysteemdienst bestuiving is voor de landbouwer. Dit model zou ook aangewend kunnen worden om de natuurlijke plaagbeheersing te kwantificeren. Het model is gebaseerd op de verhouding tussen het consumenten-surplus en het producenten-surplus. Het consumenten-surplus is het bedrag dat een consument meer zou willen betalen om het product te verkrijgen t.o.v. de prijs die hij nu betaalt. Het producenten-surplus is het welzijn en de welvaart die de producent verkrijgt bij een bepaald productieniveau en de marktprijs die hij voor zijn product ontvangt. Dit kan berekend worden als het verschil tussen de inkomsten van de boer en zijn marginale productiekosten (bv. kosten voor het oogsten, kosten om zijn gewassen te beschermen tegen plaagsoorten, enz…). Wanneer de landbouwer overschakelt van de klassieke gewasbescherming met pesticiden naar “Conservation biological control” moet het landbouwsysteem zo aangepast worden dat het voldoet aan de eisen die natuurlijke vijanden aan hun omgeving stellen. Deze aanpassingen in landgebruik kunnen kosten met zich meebrengen (bv. minder beschikbare oppervlakte voor de landbouwteelt, hogere kosten bij het oogsten, enz…). De effectiviteit van de bestrijding zou ook lager kunnen liggen dan met pesticiden, wat eveneens een verlaging van de productiviteit inhoudt. In dit geval zullen de marginale productiekosten toenemen. De landbouwer zal dus minder produceren aan een hogere productiekost. De consument zal meer moeten betalen voor hetzelfde product. Het uiteindelijke resultaat van deze veranderingen hangt af van de verhouding tussen vraag en aanbod. Indien de consument bereid is om meer te betalen voor het product zal de landbouwer geen of een gering verlies leiden. Maar indien dit niet het geval is, dan zal de boer minder inkomen hebben. Wanneer het optimaliseren van natuurlijke bestrijders een financieel voordeel zou opleveren (bv. minder pesticiden gebruiken levert een kostenbesparing op), dan kan ook het omgekeerde gebeuren: de landbouwer kan meer produceren (of tegen een lagere prijs) en de consument moet minder betalen. Mogelijk kunnen de fysieke effecten in ton ook anders liggen dan de economische effecten indien de prijs (€/ton) varieert. Stel bv. dat gewassen A en B dezelfde fysieke opbrengst hebben (in ton/ha) maar dat de prijs/ton van A hoger is dan die van B. Dan zal dezelfde schade door plaagsoorten voor A een grotere economische schade of welvaartsverlies veroorzaken dan voor gewas B en zullen dus ook de effecten van natuurlijke controle verschillen. In het algemeen wordt gesteld dat de bereidheid van landbouwers om deze methoden toe te passen zal afhangen van het directe voordeel dat de landbouwer ontvangt (bv. verhoogde gewasopbrengst, verminderde input, het vermogen om toegang te krijgen tot nieuwe markten, enz…). Een uniek kenmerk van veel ecosysteemdiensten in agrarische landschappen is dat er een directe kost is voor de boer, maar een mix van private en publieke voordelen. Dit vormt een uitdaging wanneer we willen komen tot een waardebeoordeling van de uit te voeren acties en de bijbehorende ecosysteemdiensten. Wie moet bv. wat betalen wanneer er zowel private als publieke voordelen zijn bij een door de landbouwer uitgevoerd beheer? Een onderzoek dat al enig licht kan werpen op de problematiek werd uitgevoerd in Nederland in het gebied “De Hoeksche Waard”. Dit is een 26.500 ha groot poldergebied ten zuiden van de stad Rotterdam. Het doet dienst als een researchgebied voor de implementatie van FAB methoden waarbij er een nauwe samenwerking is tussen landbouwers, beleidsmakers, onderzoekers en gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties betrokken bij landschaps- en waterbeheer (Steingröver et al. 2010). Het doel was om minder afhankelijk te worden van insecticiden door de natuurlijke plaagbeheersing van het agrarisch ecosysteem te versterken. Eén van de resultaten was dat het in 4 van de 6 studiejaren niet nodig was om insecticiden te gebruiken. Daartegenover stond wel dat de economische winst die geboekt werd door geen insecticiden te gebruiken niet opwoog tegen de kost van het aanleggen en opvolgen van veldranden. Om het systeem in werking te houden zijn er subsidies voor de landbouwers nodig (Van Rijn et al. 2011).Referenties
- Referenties aanvullen...
Gradiënt groen/grijs
De gradiënt natuurlijk-technologisch (of “groen” versus “grijs”) beschrijft in welke mate de ecosysteemdienst kan geleverd worden op basis van meer natuurlijk werkende ecosystemen of via door de mens beïnvloede ecosystemen. Biologische plaagbeheersing omvat handelingen die een gradiënt vormen van natuurlijk (soms geholpen door menselijke ingrepen in het landschap) tot zeer technologisch (kweken en manipuleren van de natuurlijke vijanden). Natuurlijke plaagbeheersing is het zelfregulerend vermogen waarover elk ecosysteem beschikt om plagen onder controle te houden. Hierbij spelen de populaties van natuurlijke (inheemse) vijanden, die de voor de gewassen schadelijke plaagorganismen aanvallen, een centrale rol. Deze natuurlijke vijanden kunnen predatoren, parasitoïden, pathogenen of concurrenten zijn, samen worden ze de antagonisten genoemd. Natuurlijke controle omvat dus het gebruik van alle organismen die van nature in, of in de omgeving van, de cultuurgewassen leven en die de doelplaagsoort als prooi/gastheer gebruiken. Deze soorten kunnen ondersteund worden door allerlei behandelingen van het cultuurgewas zelf, de bodem of de (semi)natuurlijke vegetatie rond de akkers. Dit is ook het niveau waarop de ecosysteemdienst behandeld wordt in het NARA-hoofdstuk over natuurlijke plaagbeheersing. Natuurlijke plaagonderdrukking heeft in principe de mogelijkheid om plaagsoorten onder een economisch schadeniveau te houden. Een ondersteuning van deze uitspraak wordt gegeven door de observatie dat bijvoorbeeld slechts 35% van de in de USA geïntroduceerde plaagsoorten een plaag vormen in het oorspronkelijke verspreidingsgebied omdat ze daar onder controle gehouden worden door natuurlijke vijanden (Losey and Vaughan 2008). De hieraan gekoppelde baten zijn een verhoogde opbrengst, het verminderd gebruik van pesticiden en de daaruit volgende verminderde milieubelasting en de verminderde impact op andere nuttige organismen. In de “Conservation biological control” zoekt men manieren om landbouwsystemen zo aan te passen dat ze voldoen aan de eisen die natuurlijke vijanden aan hun omgeving stellen zodat deze optimaal hun job kunnen uitoefenen. Om tot een succesvolle natuurlijke plaagbeheersing te komen moeten verschillende zaken voldaan worden (Van Driesche et al. 2009):- de sleutelelementen nodig voor de natuurlijke vijanden die ontbreken in een ecosysteem moeten een substantiële bijdrage leveren aan het plaagprobleem;
- het herstellen of invoeren van de ontbrekende condities om natuurlijke vijanden optimaal te laten functioneren moet mogelijk zijn zonder dat de landbouwproductie in het gedrang komt;
- de kost van de maatregelen mag niet hoger zijn dan andere vormen van plaagbeheersing die beschikbaar zijn voor de landbouwers.
- Een eerste vorm van technologische controle is het uitzetten van natuurlijke vijanden. Wanneer de plaag een ingevoerde, invasieve soort betreft en de natuurlijke vijand is een van nature geadapteerde, gespecialiseerde soort uit het oorspronkelijk verspreidingsgebied, dan spreekt men van klassieke biologische controle (KBC). Pesticiden zijn slechts kortwerkend (één seizoen of minder) en moeten telkens opnieuw aangebracht worden. Klassieke biologische controle werkt over een veel langere termijn wanneer de populatie van de natuurlijke vijand zich heeft kunnen vestigen. Om het potentieel van de geïntroduceerde natuurlijke vijanden maximaal te benutten, is het noodzakelijk het gebruik van pesticiden te beperken en zo nodig, enkel selectieve middelen in te zetten.
- Bij nieuwe-associatie biologische controle (NABC) gebruikt men voor de controle van een inheemse plaag een natuurlijke vijand die voorheen parasiteerde/predeerde op een andere (eventueel aanverwante) soort. Het is ethisch moeilijk te rechtvaardigen om uitheemse controlesoorten te gebruiken voor plaagbeheersing op inheemse soorten. Desondanks wordt het gebruik soms als aanvaardbaar aanzien door (een deel van) de maatschappij door de grote economische schade veroorzaakt door de plaagsoort. Voor vormen van NABC waar het om inheemse natuurlijke vijanden gaat, speelt dit veel minder een rol.
- Een stap verder in het technologisch gradiënt is het kweken van individuen die telkens opnieuw uitgezet worden, hetgeen toegepast wordt in situaties waarbij natuurlijke vijanden zich niet kunnen vestigen, of waarbij ze in te lage aantallen voorkomen om economische rendabele controle uit te voeren, of wanneer ze te laat in de natuur verschijnen voor het te beschermen gewas (King et al. 1985). Wanneer de losgelaten, gekweekte organismen pathogene bacteriën, schimmels of virussen zijn spreekt men van biopesticiden.
Referenties
- Referenties aanvullen...
Enkele belangrijke vaststellingen
Kort samengevat zijn hier alvast enkele van de belangrijkste vaststellingen uit het NARA-T-2014-rapport (bron, 2014):- Natuurlijke plaagbeheersing wordt optimaal geleverd wanneer populaties van natuurlijke vijanden levensvatbaar zijn. Ook meer technologische vormen van niet-chemische plaagbeheersing met bv. gekweekte natuurlijke vijanden zijn mogelijk.
- Het is door gebrek aan kennis en variatie in lokale vraag, aanbod en gebruik van deze dienst niet mogelijk zonder verder onderzoek sluitende uitspraken te doen over de huidige toestand en trend van deze ecosysteemdienst.
- In Noordwest-Europa gaat potentieel ongeveer 60% van de gewasopbrengsten verloren aan plagen en competitie met onkruiden. Ondanks het gebruik van bestrijdingsmiddelen gaat nog steeds een kleine 20% verloren. Voor Vlaanderen zijn er geen specifieke data.
- Natuurlijke plaagbeheersing draagt bij aan de beschikbaarheid van voedsel, en zou mogelijk de negatieve gezondheidseffecten en kosten van pesticidengebruik kunnen verminderen. Economische waarderingsmodellen voor bestuiving zouden kunnen aangepast worden om ook een waardering van natuurlijke plaagbeheersing toe te laten.
- Het optimaal inzetten van deze dienst vereist wijzigingen in landbouwtechnologie, landschapsinrichting en grondgebruik.
- Natuurlijke plaagbeheersing kan ook bijdragen aan houtproductie en de productie van energiegewassen.
- Er is meer kennis nodig, zowel over de ecologische als economische aspecten van deze dienst.
Referenties
- Aanvullen...
Foto's en sfeerbeelden
Relevante kaarten
Ondanks een doorgedreven zoektocht werd in de literatuur geen methode gevonden om de actuele toestand en de trends met betrekking tot plaagbeheersing in kaart te brengen. De toestand wordt namelijk sterk lokaal bepaald en is zeer contextafhankelijk (zie ook Straub et al. 2008):- Over welk landbouwgewas gaat het?
- Welke plaagsoort?
- Welke zijn de natuurlijke vijanden?
- Wat is het landschap waar het landbouwgewas zich bevindt?
- Hebben deze soorten bloemen nodig (en welke) als extra voedselbron?
- Wat is de dispersie-capaciteit en home range van deze soorten?
- Wat is de vliegperiode?
- Wat is de zoekefficiëntie?
- verandering in landgebruik (bv. intensivering van de landbouw waardoor een landschapsbeeld met grotere eentonige monoculturen ontstaan met daartussen weinig of geen (semi)natuurlijke biotopen);
- pesticidengebruik;
- effecten van klimaatverandering;
- socio-politieke aspecten (zoals bv. aandacht voor duurzaam pesticidengebruik, inzet op functionele agrobiodiversiteit (FAB), toepassen van agro-milieumaatregelen of omschakeling naar biologische landbouw).
- natuurlijke bestuiving:
- potentieel aanbod o.b.v. geschiktheid voor bestuiving (NARA);
- potentieel aanbod o.b.v. relatieve kwaliteit van de pollinator-habitats (Ecoplan);
- overstromingsbeheer: o.a. kaarten m.b.t. overstromingsgevoeligheid (NARA).
Extra informatie
Kort overzicht van enkele recente projecten (bv. LNE, LV, ILVO, VLM, Inagro, INBO, provincies, ... en andere partners) met links naar de desbetreffende websites/rapporten.Foto’s in de hoofding: www.pixabay.com
Laatste update: 23/08/2017