Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op voedselproductie
Impact van een verschuiving van "moderne landbouw" naar "agro-ecologische landbouw" op de voedselvoorziening.
Meer info Voedselproductieverlies in de toekomst door onoordeelkundig bodembeheer tijdens het productieproces.
Meer info Voedselproductieverlies door luchtvervuiling (met name troposferische ozon door o.a. landbouwemissies van methaangas).
Meer info Daling van visproductie (bij algenbloei, hypoxie en vissterfte als gevolg van eutrofiëring).
Meer info Concurrentie om beschikbare ruimte in het nadeel van andere - meer waardevolle, efficiënte of duurzame - voedselproductie (incl. voeders voor huisdieren).
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Impact van een verschuiving van "moderne landbouw" naar "agro-ecologische landbouw" op de voedselvoorziening
Zowel de moderne als agro-ecologische landbouw worden naar voor geschoven als een mogelijk manier om de wereld te voeden en terzelfdertijd de negatieve gevolgen van de landbouwproductie te verminderen. De agro-ecologische landbouw focust hierbij terug meer op de lokale schaal. Binnen de landbouw bestaan er dus twee denkrichtingen om de ecologische kosten te verminderen, zijnde een verdere technologische modernisering (bijvoorbeeld precisie-landbouw, genetisch gemodificeerde gewassen) of een ecologische modernisering (bijvoorbeeld het verminderen van externe inputs door de natuurlijke processen en structuren meer te benutten) (Freibauer et al. 2011; Horling & Marsden 2011; Bommarco et al. 2013).
Beide landbouwsystemen kunnen onder bepaalde randvoorwaarden de toekomstige wereldvoedselvraag realiseren en dit is zelfs mogelijk zonder bijkomende ontbossingen (Vandenbrouck & Mathijs, 2013). Moderne landbouw kan aan deze vraag voldoen, zelfs wanneer er rekening gehouden wordt met de huidige voedseltrends. Maar een volledige omschakeling naar een Westers dieet is enkel mogelijk wanneer de gewasopbrengsten in 2050 met 54% zullen stijgen. Vandenbrouck & Mathijs (2013) twijfelden wel aan de biologische en technische haalbaarheid van deze opbrengstgroei. Een plantaardige biologische landbouwproductie kan ook aan de vraag voldoen mits randvoorwaarden, zijnde een calorie-inname van gemiddeld 3000 kcal waarvan max 30% via dierlijke producten – dus afname in rijke landen – en een toename van akkergronden met min 8% ten koste van weidegronden. Indien ook de dierlijke productie biologisch is, dan wordt de gemiddelde calorie-inname 2800 kcal met max 20% via dierlijke producten en een toename van akkergronden met min 19% ten koste van weidegronden. Bij de biologische scenario’s werd een opbrengstvermindering van 40% ten opzichte van moderne landbouw in rekening gebracht (Vandenbrouck & Mathijs, 2013). Maar over deze opbrengstvermindering bestaat er geen overeenstemming in de literatuur (de Ponti et al. 2012; Doberman & Regohold 2012; Connor 2013; Seufert et al. 2012) en de gebruikte vermindering bij de scenario-analyse is aan de hoge kant. Dit betekent dat biologische landbouw waarschijnlijk ook de wereld kan voeden onder minder strenge randvoorwaarden. Daarnaast sluit biologische landbouw chemische inputs uit, terwijl agro-ecologische landbouw hier minder strikt in is. Hierdoor zal de opbrengstvermindering bij agro-ecologische landbouw ten opzichte van moderne waarschijnlijk zelfs nog minder zijn. Ook Kremer & Albies (2012) concludeerden dat agro-ecologische percelen - ondanks de zeer beperkte ondersteuning - slechts een matige verlaging kennen van de productiviteit. Daarnaast scoren agro-ecologische systemen voor veel andere ecosysteemdiensten veel beter dan moderne systemen, waardoor uit ESD-oogpunt dit systeem te verkiezen valt. Maar agro-ecologische systemen vereisen wel een grotere arbeidsinput per hectare dan moderne landbouwsystemen. Dit betekent dat de eenheidsprijs per oppervlakte hoger dient te zijn om zowel het opbrengstverlies als de hogere arbeidsinput te compenseren of dat de landbouwer een vergoeding krijgt voor de andere ecosysteemdiensten (Van Gossum et al, 2014).
Naar top
Voedselproductieverlies in de toekomst door onoordeelkundig bodembeheer tijdens het productieproces
Productieverlies op de lange termijn door onoordeelkundig intensief gebruik (duurzaamheid), hetgeen versterkt wordt door de negatieve effecten die landbouw op andere ecosysteemdiensten uitoefent (bv. troposferische ozon, bodemverdichting, bodemverlies en watertekorten verminderen de productie). Zo kan bv. overexploitatie leiden tot bodemdegradatie, waardoor het beschikbaar ecosysteem voor voedselproductie vermindert of dat de productiecapaciteit ervan achteruitgaat (Van Gossum et al, 2014).
Naar top
Voedselproductieverlies door luchtvervuiling (met name troposferische ozon door o.a. landbouwemissies van methaangas)
Landbouw heeft dus een negatief effect op de luchtkwaliteit en dit heeft ook gevolgen voor de landbouwproductie zelf. Het onder andere door de landbouw uitgestoten methaangas draagt bij aan de vorming van troposferisch ozon en troposferische ozon heeft een negatieve invloed op de gewasproductie. Recente studies schatten het wereldwijd opbrengstverlies van de belangrijkste basisvoedselgewassen (granen, knolgewassen, etc.) op 2 tot 15% (Feng & Kobayashi 2009, Van Dingenen et al. 2009, Fishman et al. 2010, Avnery et al. 2011a). Dit opbrengstverlies kan onder de huidige condities tegen 2030 oplopen tot gemiddeld 10% (Van Dingenen et al. 2009, Avnery et al. 2011b).
Naar top
Daling van visproductie (bij algenbloei, hypoxie en vissterfte als gevolg van eutrofiëring)
Toename in frequentie en ernst van algenbloei, hypoxie en vissterfte en het ontstaan van "dode zones" in mariene ecosystemen door eutrofiëring (Van Gossum et al, 2014).
Naar top
Concurrentie om beschikbare ruimte in het nadeel van andere – meer waardevolle, efficiënte of duurzame – voedselproductie (incl. voeders voor huisdieren)
Diverse voedsel- en voederteelten zijn onderlinge concurrenten qua beschikbare ruimte. Productie van bepaalde voedselteelten in het nadeel van andere - meer waardevolle, efficiënte of duurzame - voedselproductie voor menselijk gebruik kan optreden. Ook kan bv. de productie van voeders die gebruikt worden voor huisdieren en paarden (deels) in concurrentie treden met voeders die gebruikt worden voor de door de mens geconsumeerde dieren (Van Gossum et al, 2014).
Naar top
Referenties
- Avnery et al. 2011a
- Bommarco et al. 2013
- Connor 2013
- de Ponti et al. 2012
- Doberman & Regohold 2012;
- Feng & Kobayashi 2009
- Fishman et al. 2010
- Freibauer et al. 2011
- Horling & Marsden 2011
- Kremer & Albies (2012)
- Seufert et al. 2012
- Vandenbrouck & Mathijs, 2013
- Van Dingenen et al. 2009,
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Uitgebreide verklaring bij de invloed van voedselproductie op wildbraadproductie
Het verdwijnen van kleine landschapselementen (zoals o.a. houtkanten) door toenemende schaalvergroting in de landbouw
De aanwezigheid van kleine landschapselementen (zoals o.a. houtkanten, maar ook akkerranden en grasstroken) ondersteunt verschillende wildsoorten heeft dus een positief effect hebben op de wildbraadproductie. Het verdwijnen van dergelijke kleine landschapselementen bij toenemende schaalvergroting in de landbouw heeft daarentegen het omgekeerde effect (Van Gossum et al, 2014).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Uitgebreide verklaring bij de invloed van voedselproductie op houtproductie
Concurrentie om beschikbare ruimte in het nadeel van houtproductie (aangezien voedselproductie als basisbehoefte doorgaans de voorkeur krijgt)
Voedsel- en voederproductie zijn een concurrent voor de meeste andere producerende diensten, waaronder houtproductie. Doordat voedselproductie een basisbehoefte is, krijgt het logischerwijze meestal de voorkeur op de andere diensten. De verschillende producerende diensten hoeven elkaar niet steeds uit te sluiten (zoals bv. bij het aanwenden van restproducten van de voedselproductie voor energieproductie en in de boslandbouw waarbij zowel hout als voedsel geproduceerd worden).
Meer ruimte voor houtproductie (bosuitbreiding, KLE’s) in het agrarisch buitengebied leidt logischerwijze tot minder oppervlakte voor voedselproductie. Deze impact is momenteel vrij beperkt: in Vlaanderen is er de voorbije jaren (2009-2011) in totaal slechts 600 ha bebost (bosuitbreiding en boscompensatie samen), waarvan het overgrote deel op voormalige landbouwgronden. Dat is slechts een fractie van het verlies aan landbouwareaal door uitbreiding van industrie, infrastructuur en woonuitbreiding (STATBEL, 2011). De beleidsdoelen van 10.000 ha bosuitbreiding hebben, zelfs als deze zich volledig binnen het landbouwareaal situeren, komen overeen met minder dan 2% van de actuele oppervlakte.
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op productie van biomassa-energie
De productie van voedsel kan samengaan met de productie van energie wanneer bv. restproducten van de voedselproductie aangewend worden als energiebron.
Meer info De productie van energiegewassen kan samengaan met de productie van voedsel wanneer hout afkomstig uit de boslandbouw wordt benut als energiebron.
Meer info Concurrentie om beschikbare ruimte in het nadeel van productie van energie-gewassen (aangezien voedsel als basisbehoefte doorgaans de voorkeur krijgt).
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
De productie van voedsel kan samengaan met de productie van energie wanneer bv. restproducten van de voedselproductie aangewend worden als energiebron
Ondanks dat voedsel- en voederproductie een concurrent zijn voor de meeste andere producerende diensten (waaronder productie van energiegewassen) en dat voedselproductie als basisbehoefte logischerwijze meestal de voorkeur krijgt op de andere diensten, hoeven de verschillende producerende diensten elkaar niet steeds uit te sluiten. Zo kunnen bv. restproducten van de voedselproductie aangewend worden voor energieproductie.
Naar top
De productie van energiegewassen kan samengaan met de productie van voedsel wanneer hout afkomstig uit de boslandbouw wordt benut als energiebron
Ondanks dat voedsel- en voederproductie een concurrent zijn voor de meeste andere producerende diensten (waaronder productie van energiegewassen) en dat voedselproductie als basisbehoefte logischerwijze meestal de voorkeur krijgt op de andere diensten, hoeven de verschillende producerende diensten elkaar niet steeds uit te sluiten. In de boslandbouw wordt zowel hout als voedsel geproduceerd (waarbij dit hout eveneens kan ingezet worden voor de productie van energie).
Naar top
Concurrentie om beschikbare ruimte in het nadeel van productie van energie-gewassen (aangezien voedsel als basisbehoefte doorgaans de voorkeur krijgt)
Voedsel- en voederproductie zijn een concurrent voor de meeste andere producerende diensten, waaronder productie van energiegewassen. Doordat voedselproductie een basisbehoefte is, krijgt het logischerwijze meestal de voorkeur op de andere diensten. De verschillende producerende diensten hoeven elkaar niet steeds uit te sluiten (zoals bv. bij het aanwenden van restproducten van de voedselproductie voor energieproductie en in de boslandbouw waarbij zowel hout als voedsel geproduceerd worden).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op waterproductie
Ontstaan van watertekorten door direct waterverbruik in de Vlaamse landbouw- en voedingssector (met lokaal soms een grote druk op de watervoorraad).
Meer info Ontstaan van watertekorten door indirect waterverbruik (tijdens de productie van kunstmeststoffen).
Meer info Ontstaan van watertekorten door indirect waterverbruik (tijdens de productie van pesticiden).
Meer info Ontstaan van watertekorten door indirect waterverbruik (tijdens de productie van geïmporteerde voedingswaren).
Meer info Daling van de waterkwaliteit (waardoor mogelijk het zelfzuiverend vermogen kan aangetast worden).
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Ontstaan van watertekorten door direct waterverbruik in de Vlaamse landbouw- en voedingssector (met lokaal soms een grote druk op de watervoorraad)
In 2009 verbruikte de Vlaamse voedingsindustrie 47,6 miljoen m³ water (exclusief koelwater) en de Vlaamse landbouw tussen 54 (cijfers AMS) en 68 miljoen m³ (cijfers MIRA) of resp. 7 en 10% van het Vlaamse waterverbruik (VMM 2012). Voor grondwater loopt dit wel op tot ongeveer een vierde (Wustenberghs et al. 2008). Landbouw oefent dus, zeker lokaal, een grote druk op de watervoorraden. Daarnaast is Vlaanderen een regio met zeer weinig beschikbaar water.
Naar top
Ontstaan van watertekorten door indirect waterverbruik (tijdens de productie van kunstmeststoffen)
Naast het direct waterverbruik in de Vlaamse landbouw is er ook verbruik gekoppeld aan de productie van kunstmeststoffen (als externe inputs in het productieproces).
Naar top
Ontstaan van watertekorten door indirect water verbruik (tijdens de productie van pesticiden)
Naast het direct waterverbruik in de Vlaamse landbouw is er ook verbruik gekoppeld aan de productie van pesticiden (als externe inputs in het productieproces).
Naar top
Ontstaan van watertekorten door indirect water verbruik (tijdens de productie van geïmporteerde voedingswaren)
Naast het direct waterverbruik in de Vlaamse landbouw is er ook verbruik gekoppeld aan de productie van geïmporteerde voedingswaren die in Vlaanderen geconsumeerd worden.
Naar top
Daling van de waterkwaliteit (waardoor mogelijk het zelfzuiverend vermogen kan aangetast worden)
Landbouwproductie heeft een negatieve invloed op de waterkwaliteit wanneer te hoge concentraties van pesticiden en nutriënten (vooral nitraten en fosfaten) en sedimenten (afspoelen bodem door erosie) in het grondwater en de waterlopen komen. Ondanks het dalende gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (-24% t.o.v. 1990, uitgedrukt als actieve stof) worden bestrijdings-middelen vaak teruggevonden in concentraties boven wettelijke normen in oppervlaktewater en grondwater (VMM 2012; MIRA 2012). Het zelfzuiverend vermogen van bv. een waterloop wordt o.a. bepaald door de hoeveelheid opgeloste zuurstof in de waterloop, de structuur van de waterloop, de aard van de afvalstof en de hoeveelheid van de afvalstof. Een waterloop in natuurlijk evenwicht is in staat zichzelf te zuiveren, waarbij het afval dat in de waterloop terechtkomt door de bacteriën, schimmels en protozoa wordt omgezet in water, mineralen (voedingsstoffen voor planten) en koolstofdioxide. Een slechte waterkwaliteit kan echter dit zelfzuiverend vermogen aantasten.
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op natuurlijke waterzuivering
Daling van waterkwaliteit door een toename van sedimentatie in waterwegen die optreedt bij erosie van landbouwbodems.
Meer info Daling van waterkwaliteit door het afvloeien van nutriënten van landbouwbodems naar grondwater en waterlopen.
Meer info Daling van waterkwaliteit door het afvloeien van pesticiden van landbouwbodems naar grondwater en waterlopen.
Meer info Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door toenemende schaalvergroting van percelen in de moderne landbouw.
Meer info Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door verlies van kleine landschapselementen in de moderne landbouw.
Meer info Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door verdichting van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door verslemping van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door een afname in het gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Toename van de oppervlakte aan erosiegevoelige gewassen kan een negatieve invloed hebben op het risico of afstroming van nutriënten en pesticiden.
Meer info Pro memorie: Daling van waterkwaliteit door eutrofiëring kan optreden bij de vernatting van landbouwpercelen (bv. weilanden) omwille van natuurdoelen.
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Daling van waterkwaliteit door een toename van sedimentatie in waterwegen die optreedt bij erosie van landbouwbodems
Sedimentatie in waterwegen.
Naar top
Daling van waterkwaliteit door het afvloeien van nutriënten van landbouwbodems naar grondwater en waterlopen
Afvloeien van nutriënten (vooral nitraten en fosfaten) naar grondwater en waterlopen. Hevige neerslag kan bv. zorgen voor een toename in de diffuse verontreiniging door uitspoelen van nutriënten en polluenten. Dit veroorzaakt een bijkomende belasting van het oppervlaktewater.
Naar top
Daling van waterkwaliteit door het afvloeien van pesticiden van landbouwbodems naar grondwater en waterlopen
Afvloeien van pesticiden naar grondwater en waterlopen. Hevige neerslag kan bv. zorgen voor een toename in de diffuse verontreiniging door uitspoelen van nutriënten en polluenten. Dit veroorzaakt een bijkomende belasting van het oppervlaktewater.
Naar top
Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door toenemende schaalvergroting van percelen in de moderne landbouw
Moderne landbouw versterkt het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door schaalvergroting van de percelen.
Naar top
Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door verlies van kleine landschapselementen in de moderne landbouw
Moderne landbouw versterkt het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door het verlies van kleine landschapselementen.
Naar top
Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door verdichting van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer
Overexploitatie leidt tot bodemdegradatie, waardoor de beschikbare oppervlakte voor voedselproductie vermindert of waardoor de productiecapaciteit ervan achteruitgaat. Een van de problemen is het aantasten van de fysische bodemvruchtbaarheid door verdichting als gevolg van het gebruik van zware machines en het frequent passeren met landbouwmachines. Volgens Van de Vreken et al. (2007) zijn verschillende landbouwgronden sterk verdicht, wat een negatief effect heeft op de gewasgroei doordat de wortels bijvoorbeeld niet door de verdichte laag kunnen groeien. Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Verdichting van de bodem versterkt ook het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden.
Naar top
Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door verslemping van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Verslemping of verstopping van een bodem treedt op waarnaar de bovenste laag (circa 1 à 2 cm dikte) van de bouwvoor gemakkelijk verspoelt door de regen, waarna de bodemdeeltjes een harde korst vormen op de grond wanneer de bodem weer opdroogt. Verslemping van de bodem versterkt ook het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden.
Naar top
Toename van het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden door een afname in het gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Een daling van het organische stofgehalte zorgt indirect (en vaak ongemerkt) voor een kettingreactie aan bodemdegradatieprocessen. Terwijl deze effecten op korte termijn nog gecompenseerd kunnen worden door bv. een hogere bemestingsdosis en/of irrigatie, zullen ze op lange termijn echter onherroepelijk leiden tot een onomkeerbare situatie, waarbij het risico op erosie en overstromingen toeneemt. Die afname van het gehalte aan organische stof in de bodem versterkt ook het risico op afstroming van nutriënten en pesticiden.
Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Een recente studie laat zien dat het koolstofgehalte in de Vlaamse landbouwgrond daalde in de periode 1989-1991 tot 2004-2007, waarbij het aantal percelen dat de streefzone niet haalde steeg van 20,9% naar 52% bij akkers en van 29,6% naar 52,4% voor weilanden (Maes et al. 2012). De meest recente meetcampagne, zijnde 2008-2011, toonde aan dat er een stagnatie of zelfs een beperkte verbetering merkbaar is. Maar deze dient door volgende meetcampagnes bevestigd te worden omdat veranderingen in organische stof enkel voldoende zichtbaar zijn op de lange termijn.
Naar top
Toename van de oppervlakte aan erosiegevoelige gewassen kan een negatieve invloed hebben op het risico of afstroming van nutriënten en pesticiden
Moderne landbouw kan het risico of afstroming van nutriënten en pesticiden doen stijgen door o.a. een toename in de oppervlakte erosiegevoelige gewassen. In Vlaanderen kiezen veel landbouwers op de erosiegevoelige percelen voor weinig erosiegevoelige teelten. Maar het aandeel aan erosiegevoelige teelten blijft hoog: 22% op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid en 57% bij percelen met hoge bodemerosiegevoeligheid (Oorts et al. 2012).
Naar top
Pro memorie: Daling van waterkwaliteit door eutrofiëring kan optreden bij de vernatting van landbouwpercelen (bv. weilanden) omwille van natuurdoelen
Door bv. vernatting van weilanden voor natuurdoelen kunnen retentie of denitrificatie stijgen. Fosfaten die na jaren van bemesting opgeslagen liggen in de bodem kunnen bij vernatting echter ook op vrij korte termijn vrijkomen uit de bodem en zo leiden tot een sterke eutrofiëring van het gebied en de benedenstroomse waterlopen (Niedermeier and Robinson 2009).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op natuurlijke bestuiving
Daling van bestuiving door verwijdering van kleine landschapselementen (bij toenemende schaalvergroting in de land- en tuinbouw).
Meer info Daling van bestuiving door lagere gewas- en vegetatiediversiteit (bij toenemende schaalvergroting in de land- en tuinbouw).
Meer info Daling van bestuiving door gebruik van moderne insecticiden (o.a. neonicotinoïden die aanzien worden als één van de oorzaken van de wereldwijde bijensterfte).
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Daling van bestuiving door verwijdering van kleine landschapselementen (bij toenemende schaalvergroting in de land- en tuinbouw)
De aantallen en de diversiteit van wilde bijen verminderen door het verwijderen van kleine landschapselementen (Kennedy et al. 2012).
Naar top
Daling van bestuiving door lagere gewas- en vegetatiediversiteit (bij toenemende schaalvergroting in de land- en tuinbouw)
De aantallen en de diversiteit van wilde bijen verminderen door het verminderen van de gewas- en de vegetatiediversiteit (Kennedy et al. 2012).
Naar top
Daling van bestuiving door gebruik van moderne insecticiden (o.a. neonicotinoïden die aanzien worden als één van de oorzaken van de wereldwijde bijensterfte)
De aantallen en de diversiteit van wilde bijen verminderen door gebruik van moderne insecticiden (met name neonicotinoïden, één van de oorzaken van de wereldwijde bijensterfte door hun toxiciteit die kan versterkt worden in combinatie met andere agrochemicaliën en door hun synergetische reactie met verwekkers van bijenziektes) (Van Der Sluijs et al. 2013).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Uitgebreide verklaring bij de invloed van voedselproductie op natuurlijke plaagcontrole
Afname van de natuurlijke plaagbeheersing door verhoogde schadegevoeligheid, pesticiden-resistentie, toegenomen mobiliteit en het ontstaan van secundaire plagen
De modernisering van de landbouw ging gepaard met een sterke toename van externe inputs. Het wereldpesticidenverbruik kende de laatste 40 jaar een vijftien- tot twintigvoudige toename (Oerke 2006). Dit toenemend verbruik kon het toenemend gewasopbrengstverlies milderen, maar het actuele procentuele gewasopbrengstverlies bleef gedurende deze periode nagenoeg hetzelfde. Dit gelijkblijvend actueel gewasopbrengstverlies kan verklaard worden door (Oerke 2006):
- een verhoogde schadegevoeligheid van het moderne landbouwsysteem
- de pesticiden-resistentie van ziekten en plagen
- een toegenomen mobiliteit van ziekten en plagen
- het ontstaan van secundaire ziekten en plagen.
Een toename van de artificiële schade door strengere cosmetische voorwaarden van consumenten (geen vlekken op fruit) of door dalende industriële toleranties (bijvoorbeeld stukjes insect in blikvoeding) is nog een ander aspect van de plaagbeheersing.
Een verhoogde plaaggevoeligheid en een afname van het aantal natuurlijke plaagbestrijders, doet de afhankelijkheid van pesticiden toenemen om de gewasschade binnen aanvaarde drempels te houden.
In Vlaanderen kende men de laatste 20 jaar een duidelijke vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit gebruik vermindert met 40% gedurende de periode 1990-2010 (
http://www.milieurapport.be). De daling in Vlaanderen kan verklaard worden door de introductie van agro-ecologische praktijken bij moderne als agro-ecologische landbouw (de introductie van geïntegreerde en biologische bestrijding), door technologische verbeteringen (spuitinstallaties, verbeterd gamma gewasbeschermingsmiddelen), gebruiksbeperking door strengere residucontroles, betere doseringen en efficiëntere formuleringen.
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op behoud van bodemvruchtbaarheid
Oordeelkundig toegepaste irrigatie, drainage, structuurverbeterende middelen, bemesting, diepwoelen... kunnen de bodemkwaliteit verbeteren.
Meer info Daling van de bodemvruchtbaarheid door bodemverdichting (bij onoordeelkundig bodembeheer.
Meer info Daling van de bodemvruchtbaarheid door bodemverslemping (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Daling van de bodemvruchtbaarheid door bodemerosie (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Daling van de bodemvruchtbaarheid door het laag gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info
Daling van de bodemvruchtbaarheid door verzuring.
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Oordeelkundig toegepaste irrigatie, drainage, structuurverbeterende middelen, bemesting, diepwoelen... kunnen de bodemkwaliteit verbeteren
De moderne landbouw verbeterde de abiotische groeiplaatsomstandigheden in de praktijk door onder andere irrigatie, drainage, toediening van (kunst)meststoffen, gebruik van mechanische bodembewerkingen (zoals o.a. diepwoelen), structuurverbeterende middelen en gebruik van pesticiden (Tilman et al. 2001). In veel gevallen heeft de modernisering van de landbouw op die manier de bodemgeschiktheid verbeterd. Anderzijds leidt overexploitatie tot bodemdegradatie, waardoor de beschikbare oppervlakte voor voedselproductie vermindert of waardoor de productiecapaciteit ervan achteruitgaat. Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. De conclusie is dat de landbouwproductie de Vlaamse bodem heeft verarmd, maar dat recent terug een geleidelijke verbetering merkbaar is.
Naar top
Daling van de bodemvruchtbaarheid door bodemverdichting (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Overexploitatie leidt tot bodemdegradatie, waardoor de beschikbare oppervlakte voor voedselproductie vermindert of waardoor de productiecapaciteit ervan achteruitgaat. Een van de problemen is het aantasten van de fysische bodemvruchtbaarheid door verdichting als gevolg van het gebruik van zware machines en het frequent passeren met landbouwmachines. Volgens Van de Vreken et al. (2007) zijn verschillende landbouwgronden sterk verdicht, wat een negatief effect heeft op de gewasgroei doordat de wortels bijvoorbeeld niet door de verdichte laag kunnen groeien. Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Verdichting van de bodem heeft een negatieve invloed op de bodemvruchtbaarheid.
Naar top
Daling van de bodemvruchtbaarheid door bodemverslemping (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Verslemping of verstopping van een bodem treedt op waarnaar de bovenste laag (circa 1 à 2 cm dikte) van de bouwvoor gemakkelijk verspoelt door de regen, waarna de bodemdeeltjes een harde korst vormen op de grond wanneer de bodem weer opdroogt. Dit verhoogt de kans erosie en grondverschuivingen. Verslemping van de bodem heeft een negatieve invloed op de bodemvruchtbaarheid.
Naar top
Daling van de bodemvruchtbaarheid door bodemerosie (bij onoordeelkundig bodembeheer
Bodemerosie door water en bewerking treedt vooral op in de leemstreek. Moderne landbouw versterkt erosie door onder andere schaalvergroting van de percelen, verlies van kleine landschapselementen, verdichting van de bodem en een toename van de oppervlakte erosiegevoelige gewassen (Evans, 1996; Chambers et al. 1992; Stoate et al. 2001). Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. In Vlaanderen kiezen veel landbouwers op de erosiegevoelige percelen voor weinig erosiegevoelige teelten. Maar het aandeel aan erosiegevoelige teelten blijft hoog: 22% op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid en 57% bij percelen met hoge bodemerosiegevoeligheid (Oorts et al. 2012). Op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid dient een landbouwer wel verplicht erosiereducerende maatregelen te nemen, waardoor het erosierisico vermindert. Deze verplichting zal vanaf 2018 ook gelden voor percelen met een hoge erosiegevoeligheid. Momenteel kunnen op deze percelen vrijwillige beheeroverkomsten gesloten worden om het erosierisico te verkleinen. Doordat de productieverminderingen ten gevolge van bodemdegradatie meestal pas optreden op de lange termijn en de huidige landbouwer hierbij nagenoeg geen nadelige gevolgen van ondervindt, heeft de landbouwer ook geen stimulans om hier iets aan te doen (Stoate et al. 2001). Bodemverlies door erosie heeft een negatieve invloed op de bodemvruchtbaarheid. Door erosie van de bovenste vruchtbare bodemlaag treedt bodemverarming op.
Naar top
Daling van de bodemvruchtbaarheid door het laag gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Vermindering organisch stofgehalte heeft een negatieve invloed op de bodemvruchtbaarheid. Zo is bv. de kationenuitwisselingscapaciteit van de bodem - ofwel het vermogen van een bodem om positief geladen nutriënten (bv. calcium en kalium) te binden – o.a. afhankelijk van het organische stofgehalte van de bodem.
Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Een recente studie laat zien dat het koolstofgehalte in de Vlaamse landbouwgrond daalde in de periode 1989-1991 tot 2004-2007, waarbij het aantal percelen dat de streefzone niet haalde steeg van 20,9% naar 52% bij akkers en van 29,6% naar 52,4% voor weilanden (Maes et al. 2012). De meest recente meetcampagne, zijnde 2008-2011, toonde aan dat er een stagnatie of zelfs een beperkte verbetering merkbaar is. Maar deze dient door volgende meetcampagnes bevestigd te worden omdat veranderingen in organische stof enkel voldoende zichtbaar zijn op de lange termijn.
Naar top
Daling van de bodemvruchtbaarheid door verzuring
Het mineralisatieproces – waardoor vrijgemaakte anorganische stoffen opneembaar worden voor planten via hun wortels – is o.a. zuurtegraadgevoelig. En ook de kationen-uitwisselingscapaciteit van de bodem - ofwel het vermogen van een bodem om positief geladen nutriënten (bv. calcium en kalium) te binden - is afhankelijk van de zuurtegraad.
Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. De zuurtegraad van de landbouwgronden kende wel een geleidelijke verbetering. In de periode 2008-2011 had 39% van de geanalyseerde akkerbouwgronden door de Bodemkundige Dienst van België een zuurtegraad lager dan de streefzone, terwijl dit nog 48% was in de periode 1989-1991.
De land- en tuinbouwsector draagt echter zelf ook bij in die verzuring. De totale emissie van potentieel verzurende stoffen door de landbouw daalde wel met 57% ten opzicht van 2011 (zie
www.milieurapport.be). Deze daling van de verzurende emissies kan verklaard worden door het lagere zwavelgehalte in stookolie, omschakeling van stookolie naar aardgas, de vermindering van de veestapel, de lagere stikstofinhoud van veevoeder, de emissiearme meststoftoediening, de bouw van emissiearme stallen en de toenemende mestverwerking. Maar deze daling is onvoldoende om kwetsbare natuur te beschermen en bovendien is het relatief aandeel van de landbouw stijgende (in 2011 42%), omdat andere sectoren nog grotere dalingen realiseerden. Dit groot aandeel van de landbouw kan verklaard worden door de ammoniakemissies. Zo is 93% van de Vlaamse ammoniakemissies afkomstig van de landbouw en deze ammoniakemissies zijn goed voor 83% van de verzurende emissies van de landbouw. Daarnaast veroorzaakt de landbouw ook verzurende emissies door de uitstoot van stikstofoxiden (14% van de verzurende landbouwemissies) en zwaveldioxide (3%).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op verbetering van de luchtkwaliteit
Verbetering van de luchtkwaliteit door de afvang van fijn stof (althans wanneer enkel de directe uitstoot in rekening gebracht wordt).
Meer info Verbetering van de luchtkwaliteit door opslag van broeikasgassen in de bodem (absorptie van CO2 via een toenemend gehalte organische stof).
Meer info Verslechtering van de luchtkwaliteit door directe uitstoot van fijn stof.
Meer info Verslechtering van de luchtkwaliteit door directe uitstoot van broeikasgassen.
Meer info Verslechtering van de luchtkwaliteit door het ontstaan van troposferische ozon door toedoen van emissies van de landbouw (o.a. methaangas).
Meer info Verslechtering van de luchtkwaliteit door uitstoot van ammoniak (met directe gezondheidseffecten).
Meer info Verslechtering van de luchtkwaliteit door uitstoot van stikstofoxiden (met directe gezondheidseffecten naast hun broeikasgaseffect).
Meer info Verslechtering van de luchtkwaliteit door afbraak van niet-correct aangewende meststoffen in landbouwbodems.
Meer info Indirecte effecten: Verslechtering van de luchtkwaliteit door uitstoot van fijn stof bij de productie van kunstmeststoffen, diervoeders en pesticiden.
Meer info Indirecte effecten: Verslechtering van de luchtkwaliteit door uitstoot broeikasgassen bij de productie van kunstmeststoffen, diervoeders en pesticiden.
Meer info Pro memorie: Verslechtering van de luchtkwaliteit door luchtemissies die in het buitenland ontstaan bij de productie van geïmporteerde voedingswaren.
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Verbetering van de luchtkwaliteit door de afvang van fijn stof (althans wanneer enkel de directe uitstoot in rekening gebracht wordt)
Ook minder ruwe vegetatietypes (zoals heide, maar ook grasland en landbouwculturen) dragen bij tot de afvang van fijn stof (Oosterbaan et al., 2006), maar in veel mindere mate dan bossen (Fowler et al., 1989; 1999). Het landbouwproductieproces brengt dus enerzijds fijnstof in de lucht, maar de teelten nemen dus zelf ook fijnstof op. Veel voedselteelten blijken een neutrale eindbalans te hebben (tenminste als enkel de directe uitstoot in rekening gebracht wordt).
Vercalsteren et al. (2012) berekende daarentegen wel dat momenteel in de Vlaamse huishoudens respectievelijk 53% en 41% van de totale fijn stofemissies voor PM10 en PM2,5 verbonden zijn aan consumptie gerelateerd aan voedingswaren, hetgeen voedselproductie dus de grootste bron van fijn stof maakt.

Naar top
Verbetering van de luchtkwaliteit door opslag van broeikasgassen in de bodem (absorptie van CO2 via een toenemend gehalte organische stof)
Verbetering van de luchtkwaliteit door opslag van broeikasgassen in de bodem…
In de strijd tegen de klimaatverandering ligt de focus momenteel vooral op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, maar er zou meer aandacht moeten komen voor de absorptie van CO2 uit de atmosfeer door de natuurlijke capaciteit van ecosystemen om CO2 te absorberen. Het beheer van graslanden en landbouwgrond kan daarbij ook een rol spelen (Trumper et al, 2009).
“The Natural Fix? The Role of Ecosystems in Climate Mitigation” (VN, UNEP)
http://www.unep.org/pdf/BioseqRRA_scr.pdf
Naar top
Verslechtering van de luchtkwaliteit door directe uitstoot van fijnstof (wanneer ook de indirecte uitstoot in rekening gebracht wordt)
Het landbouwproductieproces brengt enerzijds fijn stof in de lucht, maar de teelten nemen dus zelf ook fijnstof op. Veel voedselteelten blijken een neutrale eindbalans te hebben (tenminste als enkel de directe uitstoot in rekening gebracht wordt).
Vercalsteren et al. (2012) berekende daarentegen wel dat momenteel in de Vlaamse huishoudens respectievelijk 53% en 41% van de totale fijn stofemissies voor PM10 en PM2,5 verbonden zijn aan consumptie gerelateerd aan voedingswaren, hetgeen voedselproductie dus de grootste bron van fijn stof maakt.
Naar top
Verslechtering van de luchtkwaliteit door directe uitstoot van broeikasgassen
Uitstoot van broeikasgassen (bv. methaangas en koolstofdioxide). In Vlaanderen is de landbouwsector en de voedingsindustrie, respectievelijk verantwoordelijk voor 10,6 en 1,7% van de totale Vlaamse broeikasgasemissies. Tussen 1990 en 2010 daalde de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot met nauwelijks 1%. Zowel de landbouw als de voedingsindustrie deden het beter met een daling van respectievelijk 17% en 37% t.o.v. 1990.
Naar top
Verslechtering van de luchtkwaliteit door het ontstaan van troposferische ozon door toedoen van emissies van de landbouw (o.a. methaangas)
Ontstaan van troposferische ozon die deels via emissies van de landbouw (o.a. methaangas) gevormd wordt. Troposferische ozon heeft een negatieve invloed op de gewasproductie.
Naar top
Verslechtering van de luchtkwaliteit door uitstoot van ammoniak (met directe gezondheidseffecten)
Vorming van ammoniak.
Ammoniak in hoge concentraties kan onder andere benauwdheid, irritatie van ogen en hoofdpijn veroorzaken.
Naar top
Verslechtering van de luchtkwaliteit door uitstoot van stikstofoxiden (met directe gezondheidseffecten naast hun broeikasgaseffect)
Vorming van stikstofoxiden. Naast een broeikasgaseffect hebben deze ook directe gezondheidseffecten.
Hoge concentraties NO2 kunnen irritatie en ontsteking van de luchtwegen, de ogen, keel en neus veroorzaken. NO2 is een gas dat diep in de luchtwegen kan binnendringen.
Naar top
Verslechtering van de luchtkwaliteit door afbraak van niet-correct aangewende meststoffen in landbouwbodems
Stikstofoxiden, ammoniak en hun reactieproducten maken een belangrijk deel uit van de luchtkwaliteit. Bacteriële en chemische reacties in natuurlijke omgevingen kunnen zorgen voor de vrijstelling van deze componenten en kunnen een negatieve impact hebben op de luchtkwaliteit. Deze vrijstelling is echter voor een groot deel toe te schrijven aan de afbraak van niet-correct aangewende meststoffen in landbouwbodems (EPA 2010). Bij denitrificatie kan een deel van de N die wordt verwijderd uit de bodem en het water vrijgesteld worden in de atmosfeer als N2O en verschillende NOx componenten (Hatfield and Follet 2008).
Naar top
Indirecte effecten: Verslechtering van de luchtkwaliteit door de uitstoot van fijnstof bij de productie van kunstmeststoffen, diervoeders en pesticiden
Naast de directe uitstoot van broeikasgassen door de Vlaamse landbouw zijn er ook indirecte fijnstofemissies gekoppeld aan de productie van inputs zoals kunstmeststoffen, diervoeders en pesticiden. Vercalsteren et al. (2012) berekende dat voor PM10 53% en voor PM2,5 41% van de totale fijn stofemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren, hetgeen voedselproductie dus de grootste fijn stofbron maakt.
Naar top
Indirecte effecten: Verslechtering van de luchtkwaliteit door de uitstoot van broeikasgassen bij de productie van kunstmeststoffen, diervoeders en pesticiden
Naast de directe uitstoot van broeikasgassen door de Vlaamse landbouw zijn er ook indirecte broeikasgasemissies gekoppeld aan de productie van inputs zoals kunstmeststoffen, diervoeders en pesticiden. Vercalsteren et al. (2012) berekende dat 17% van de totale broeikasgasemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren. Het merendeel hiervan, grosso modo 70%, komt vrij buiten Vlaanderen. Voedingswaren die in sterke mate aan het broeikasgaseffect bijdragen zijn kaas, vlees en eieren (Tischner & Kjærnes 2010) en voedingswaren die per vliegtuig worden ingevlogen (Thielicke 2007).
Naar top
Pro memorie: Verslechtering van de luchtkwaliteit door luchtemissies die in het buitenland ontstaan bij de productie van geïmporteerde voedingswaren
Naast de luchtemissies door de Vlaamse landbouw zouden ook de luchtemissies in rekening gebracht moeten worden die gekoppeld zijn aan de productie van geïmporteerde voedingswaren die, al dan niet na verwerking, geconsumeerd worden door Vlaamse gezinnen.
Vercalsteren et al. (2012) berekende dat 17% van de totale broeikasgasemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren (Tabel 35). Het merendeel hiervan, grosso modo 70%, komt vrij buiten Vlaanderen. Voedingswaren die in sterke mate aan het broeikasgaseffect bijdragen zijn kaas, vlees en eieren (Tischner & Kjærnes 2010) en voedingswaren die per vliegtuig worden ingevlogen (Thielicke 2007).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Uitgebreide verklaring bij de invloed van voedselproductie op vermindering van geluidsoverlast
Landbouwmachines, vee en ventilatoren van stallen kunnen bijdragen aan geluidsoverlast
Uit een gestandaardiseerde enquête naar geluidshinder in 2000-2001, 2004 en 2008 op niveau van het Vlaams Gewest blijkt dat het aandeel van de respondenten die ernstig tot extreem gehinderd worden door lawaai uit de landbouw, beperkt is tot ongeveer 1% (LNE 2008).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op vermindering van erosie
Ontstaan van erosie door toenemende schaalvergroting van percelen in de moderne landbouw.
Meer info Ontstaan van erosie door verlies van kleine landschapselementen in de moderne landbouw.
Meer info Ontstaan van erosie door verdichting van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Ontstaan van erosie door verslemping van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Ontstaan van erosie door een afname in het gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Ontstaan van erosie door de toename van de oppervlakte aan erosiegevoelige gewassen.
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Ontstaan van erosie door toenemende schaalvergroting van percelen in de moderne landbouw
Moderne landbouw versterkt erosie door schaalvergroting van de percelen.
Naar top
Ontstaan van erosie door verlies van kleine landschapselementen in de moderne landbouw
Moderne landbouw versterkt erosie door onder andere verlies van kleine landschapselementen.
Naar top
Ontstaan van erosie door verdichting van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Overexploitatie leidt tot bodemdegradatie, waardoor de beschikbare oppervlakte voor voedselproductie vermindert of waardoor de productiecapaciteit ervan achteruitgaat. Een van de problemen is het aantasten van de fysische bodemvruchtbaarheid door verdichting als gevolg van het gebruik van zware machines en het frequent passeren met landbouwmachines. Volgens Van de Vreken et al. (2007) zijn verschillende landbouwgronden sterk verdicht, wat een negatief effect heeft op de gewasgroei doordat de wortels bijvoorbeeld niet door de verdichte laag kunnen groeien. Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Verdichting van de bodem heeft een negatieve invloed op de erosiegevoeligheid.
Naar top
Ontstaan van erosie door verslemping van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Verslemping of verstopping van een bodem treedt op waarnaar de bovenste laag (circa 1 à 2 cm dikte) van de bouwvoor gemakkelijk verspoelt door de regen, waarna de bodemdeeltjes een harde korst vormen op de grond wanneer de bodem weer opdroogt. Dit verhoogt de kans erosie en grondverschuivingen.
Naar top
Ontstaan van erosie door een afname in het gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Organische stof in de bodem wordt gevormd en omgezet door het bodemleven, is een bron van voedingsstoffen voor planten, en draagt bij tot de vorming van stabiele aggregaten. Bodemleven en stabiele aggregaten zijn op hun beurt essentieel voor de vorming een poreuze kruimelstructuur. Hierdoor ontstaan gunstige omstandigheden voor plantengroei (goede bewerkbaarheid, vlot transport van zuurstof en water, goede doorwortelbaarheid…) en verhoogt de weerbaarheid van de bodem tegen verslemping en verdichting, zodat finaal het risico op bodemerosie (of de bodemerosiesnelheid) zelf afneemt. Een daling van het organische stofgehalte zorgt dus indirect (en vaak ongemerkt) voor een kettingreactie aan bodemdegradatieprocessen. Terwijl deze effecten op korte termijn nog gecompenseerd kunnen worden door bv. een hogere bemestingsdosis en/of irrigatie, zullen ze op lange termijn echter onherroepelijk leiden tot een onomkeerbare situatie.
Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Een recente studie laat zien dat het koolstofgehalte in de Vlaamse landbouwgrond daalde in de periode 1989-1991 tot 2004-2007, waarbij het aantal percelen dat de streefzone niet haalde steeg van 20,9% naar 52% bij akkers en van 29,6% naar 52,4% voor weilanden (Maes et al. 2012). De meest recente meetcampagne, zijnde 2008-2011, toonde aan dat er een stagnatie of zelfs een beperkte verbetering merkbaar is. Maar deze dient door volgende meetcampagnes bevestigd te worden omdat veranderingen in organische stof enkel voldoende zichtbaar zijn op de lange termijn.
Naar top
Ontstaan van erosie door de toename van de oppervlakte aan erosiegevoelige gewassen
Moderne landbouw versterkt erosie door onder andere een toename van de oppervlakte erosiegevoelige gewassen.
In Vlaanderen kiezen veel landbouwers op de erosiegevoelige percelen voor weinig erosiegevoelige teelten. Maar het aandeel aan erosiegevoelige teelten blijft hoog: 22% op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid en 57% bij percelen met hoge bodemerosiegevoeligheid (Oorts et al. 2012).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op overstromingsbeheer
Overstromingsgebieden zijn goed combineerbaar met graslandbeheer of begrazing door vee (mits naleving van enkele aandachtspunten).
Meer info Waterconserveringsgebieden kunnen piekafvoeren afremmen (door sponswerking) en kunnen zoekzones zijn voor combinatiemogelijkheden van landbouw en natuur.
Meer info Concurrentie om beschikbare ruimte voor voedselproductie in het nadeel van ruimte voor overstromingen.
Meer info Toename van het overstromingsrisico door toenemende schaalvergroting van percelen in de moderne landbouw.
Meer info Toename van het overstromingsrisico door verlies van kleine landschapselementen in de moderne landbouw.
Meer info Toename van het overstromingsrisico door verdichting van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Toename van het overstromingsrisico door verslemping van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Toename van het overstromingsrisico door een afname in het gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Toename van de oppervlakte aan erosiegevoelige gewassen kan een negatieve invloed hebben op de overstromingsgevoeligheid.
Meer info Uitspoeling van nutriënten van landbouwbodems kan een hypotheek leggen op de inzetbaarheid van gebieden voor waterberging.
Meer info Uitspoeling van polluenten (bv. pesticiden) van landbouwbodems kan een hypotheek leggen op de inzetbaarheid van gebieden voor waterberging.
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Overstromingsgebieden zijn goed combineerbaar met graslandbeheer of begrazing door vee (mits naleving van enkele aandachtspunten)
In Vlaanderen zijn een heel aantal overstromingsgebieden in landbouw-medegebruik. De combinatie van overstromingen met graslandbeheer komt frequent voor. Beide zijn goed combineerbaar. Verwacht wordt dat overstromingen de soortenrijkdom in graslanden doet afnemen, maar de biomassaproductie doet stijgen door een hogere nutriëntenbeschikbaarheid (Hardtle et al., 2006; Sival et al., 2002). Tenslotte is de combineerbaarheid met begrazing door vee afhankelijk van het risico op verdrinking, op ziekten (zie bv.
http://www.dgz.be/ziekte/leverbot) en het risico op milieuverontreiniging door aanvoer polluenten.
Naar top
Waterconserveringsgebieden kunnen piekafvoeren afremmen (door sponswerking) en kunnen zoekzones zijn voor combinatiemogelijkheden van landbouw en natuur
Overgangszones van infiltratiegebieden naar valleigebieden hebben een belangrijke sponswerking. Ze kunnen een bijdrage leveren tot het verminderen van piekafvoeren en kunnen tevens een belangrijke waterzuiverende functie vervullen. In de bekkenbeheerplannen worden dit waterconserveringsgebieden genoemd. Dit zijn gebieden waar de neerslag van nature lang wordt vastgehouden. Ze fungeren o.a. omwille van hun specifieke bodemeigenschappen als een natuurlijke spons door het water een tijd vast te houden en vertraagd af te voeren en zijn daardoor van groot belang om o.m. verdroging en overstromingen te voorkomen. De waterconserveringsgebieden zijn ook belangrijke zoekzones zijn voor combinatiemogelijkheden van landbouw en natuur.
In de bekkenbeheerplannen werd onderzocht welke harde gewestplanbestemmingen (zoals bv. woonzones, industriezones, enz…) binnen deze conserveringsgebieden momenteel nog niet ingevuld zijn. Het zijn de zogenaamde signaalgebieden, of gebieden die deel uitmaken van een strategisch onderzoek naar een duurzamer waterbeheer (CIW, 2009).
Naar top
Concurrentie om beschikbare ruimte voor voedselproductie in het nadeel van ruimte voor overstromingen
Eigenaars van waterbergingsgebieden zullen tijdens een overstroming elders vaak overstromingsschade vermijden, maar ondervinden zelf ook vaak een economische kost en wensen daarom op hun beurt beschermd te worden tegen overstromingen.
Wat betreft voedselproductie in de overstromingsgebieden zelf spelen vooral de (potentiële) verplaatsbaarheid en de combineerbaarheid met een overstroming een rol. De fysische combineerbaarheid van een teelt met waterberging is zowel afhankelijk van de teeltkenmerken (zoals o.a. tolerantie voor overstromingen, eenjarige versus meerjarige teelten, enz…) als van de overstromingsparameters (bv. frequentie, duur, tijdstip, enz…) (De Nocker et al. 2007). Bij de combineerbaarheid dient men echter ook rekening te houden met de waterkwaliteit. Milieuverontreinigingen die ontstaan ten gevolge van een overstroming kunnen een hypotheek leggen op de herstelmogelijkheden na de overstroming. Maar ook andere overwegingen, zoals bv. de overstromingskenmerken (bv. periode, waterdiepte en duur), de rol in beveiliging van stroomop- en stroomafwaarts gelegen gebieden, bijkomende beleidsdoelen, economische belangen, enz… moeten meegenomen worden in de uiteindelijke afweging. Dit vergt evenwel bijkomende, gebiedsspecifieke informatie, maar het eindresultaat zou er uiteindelijk voor moeten zorgen dat het aanbod aan waterberging via de formele overstromingsgebieden beter afgestemd is op de reële nood aan berging.
Op basis van de combineerbaarheid met een overstroming en de potentiële verplaatsbaarheid van activiteiten, kan elk type landgebruik en teelt een score krijgen van 1 (niet verplaatsbaar en niet combineerbaar) tot 5 (aangepast aan overstroming). De tabel in bijlage 5 van het NARA-rapport "Regulatie van het overstromingsrisico" toont de
volledige lijst van landgebruiken met hun geschiktheidsscore.
Na zo’n eerste screening moeten echter ook andere overwegingen, zoals de overstromingskenmerken (bv. periode, waterdiepte en duur), de rol in beveiliging van stroomop- en stroomafwaarts gelegen gebieden, bijkomende beleidsdoelen, economische belangen, enz… meegenomen worden in de uiteindelijke afweging. Dit vergt evenwel bijkomende, gebiedsspecifieke informatie die in het kader van deze eerste oefening niet voorhanden was. Het eindresultaat zou ervoor moeten zorgen dat het aanbod aan waterberging via de formele overstromingsgebieden beter afgestemd is op de reële nood aan berging.
In Vlaanderen zijn een heel aantal overstromingsgebieden in landbouw-medegebruik. De combinatie van overstromingen met graslandbeheer komt frequent voor. Beide zijn goed combineerbaar. Verwacht wordt dat overstromingen de soortenrijkdom in graslanden doet afnemen, maar de biomassaproductie doet stijgen door een hogere nutriëntenbeschikbaarheid (Hardtle et al., 2006; Sival et al., 2002). Tenslotte is de combineerbaarheid met begrazing door vee afhankelijk van het risico op verdrinking, op ziekten (zie bv.
http://www.dgz.be/ziekte/leverbot) en het risico op milieuverontreiniging door aanvoer polluenten.
De “van nature overstromingsgevoelige gebieden” omvatten de ruimte die waterlopen permanent of periodiek zouden innemen in afwezigheid van de beschermende infrastructuren. De kaart geeft niet de actuele overstromingsgevoelige gebieden weer. Het is eerder een indicatie van waar overstromingen zich in een bodemkundig-historisch perspectief hebben voorgedaan binnen Vlaanderen. Naast de alluviale gronden en de bodems die ten gevolge van historische overstromingen vanuit een waterloop zijn ontstaan, werden ook de poldergronden of gronden die middels indijking veroverd werden op de zee of op de aan getij onderhevige rivieren geselecteerd als “van nature overstromingsgevoelig” (AGIV, 2001; AGIV, 2005). Het van nature overstromingsgevoelig gebied omvat 24,3% van de totale oppervlakte van het Vlaams Gewest. Hiervan behoort 14,4% tot de riviervalleien, 1,7% tot een overgangszone (combinatie van valleigrond en afstromingssediment door neerslag), 2,3% tot de Scheldepolders en 5,9% tot de zeepolders. Deze poldergebieden zijn dus eveneens relevant voor het risico op overstromingen en kunnen aanzien worden als concurrentie om beschikbare ruimte voor voedselproductie in het nadeel van ruimte voor overstromingen.
Ontpolderen als strategie voor kustbescherming moet gezien worden op langere termijn. De belangrijkste doelstelling daarbij is de aanvoer en afzetting van sediment in delen van de kustvlakte. Daardoor komen deze terreinen hoger te liggen en zijn zij minder kwetsbaar bij inundatie. De afname van de komberging heeft als gevolg dat de toevloei van overstromingswater en daarmee gepaard gaande uitschuring van kreken beperkt blijft. Uitbreiding van het slikken en schorrenareaal is mogelijk door ontpoldering. Daarbij worden de gebieden al dan niet rechtstreeks weer periodiek door zeewater overspoeld en kan er opnieuw sedimentatie plaatsvinden. In de Zeeschelde is het belang van slikken en schorren veel groter omdat de beschermende duinengordel er ontbreekt. Daarenboven is het overstromingsgevaar lokaal groot door de aanzienlijke amplitude van het getij en de grote stroomsnelheden (Jacobs et al. 2010).
Naar top
Toename van het overstromingsrisico door toenemende schaalvergroting van percelen in de moderne landbouw
Ook ingrepen buiten de rivier en het overstromingsgebied zelf kunnen een impact hebben op het overstromingsregime, zoals bv. het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden door bebouwing en bodemafdichting, het verkleinen van de mogelijke waterberging door bodemverdichting, verhogen van oppervlakkige afstroming van water door onaangepast beheer op landbouwgronden, enz… Moderne landbouw versterkt het risico op overstromingen door schaalvergroting van de percelen.
Naar top
Toename van het overstromingsrisico door verlies van kleine landschapselementen in de moderne landbouw
Ook ingrepen buiten de rivier en het overstromingsgebied zelf kunnen een impact hebben op het overstromingsregime, zoals bv. het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden door bebouwing en bodemafdichting, het verkleinen van de mogelijke waterberging door bodemverdichting, verhogen van oppervlakkige afstroming van water door onaangepast beheer op landbouwgronden, enz… Moderne landbouw versterkt erosie door het verlies van kleine landschapselementen.
Naar top
Toename van het overstromingsrisico door verdichting van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Ook ingrepen buiten de rivier en het overstromingsgebied zelf kunnen een impact hebben op het overstromingsregime, zoals bv. het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden door bebouwing en bodemafdichting, het verkleinen van de mogelijke waterberging door bodemverdichting, verhogen van oppervlakkige afstroming van water door onaangepast beheer op landbouwgronden, enz… Overexploitatie leidt tot bodemdegradatie, waardoor de beschikbare oppervlakte voor voedselproductie vermindert of waardoor de productiecapaciteit ervan achteruitgaat. Een van de problemen is het aantasten van de fysische bodemvruchtbaarheid door verdichting als gevolg van het gebruik van zware machines en het frequent passeren met landbouwmachines. Volgens Van de Vreken et al. (2007) zijn verschillende landbouwgronden sterk verdicht, wat een negatief effect heeft op de gewasgroei doordat de wortels bijvoorbeeld niet door de verdichte laag kunnen groeien. Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Verdichting van de bodem heeft een negatieve invloed op de erosiegevoeligheid en het risico op overstromingen. Een afname van de infiltratiecapaciteit leidt o.a. tot een versnelde regenwaterafvoer. In sommige gevallen ontstaat daardoor ook lokale wateroverlast door afstromend water van akkers (van Eijsbergen et al., 2007).
Naar top
Toename van het overstromingsrisico door verslemping van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Ook ingrepen buiten de rivier en het overstromingsgebied zelf kunnen een impact hebben op het overstromingsregime, zoals bv. het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden door bebouwing en bodemafdichting, het verkleinen van de mogelijke waterberging door bodemverdichting, verhogen van oppervlakkige afstroming van water door onaangepast beheer op landbouwgronden, enz… Verslemping of verstopping van een bodem treedt op waarnaar de bovenste laag (circa 1 à 2 cm dikte) van de bouwvoor gemakkelijk verspoelt door de regen, waarna de bodemdeeltjes een harde korst vormen op de grond wanneer de bodem weer opdroogt. Dit verhoogt de kans op erosie en grondverschuivingen. Een afname van de infiltratiecapaciteit leidt o.a. tot een versnelde regenwaterafvoer. In sommige gevallen ontstaat daardoor ook lokale wateroverlast door afstromend water van akkers (van Eijsbergen et al., 2007).
Naar top
Toename van het overstromingsrisico door een afname in het gehalte aan organische stof (bij onoordeelkundig bodembeheer)
Ook ingrepen buiten de rivier en het overstromingsgebied zelf kunnen een impact hebben op het overstromingsregime, zoals bv. het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden door bebouwing en bodemafdichting, het verkleinen van de mogelijke waterberging door bodemverdichting, verhogen van oppervlakkige afstroming van water door onaangepast beheer op landbouwgronden, enz… Een daling van het organische stofgehalte zorgt indirect (en vaak ongemerkt) voor een kettingreactie aan bodemdegradatieprocessen. Terwijl deze effecten op korte termijn nog gecompenseerd kunnen worden door bv. een hogere bemestingsdosis en/of irrigatie, zullen ze op lange termijn echter onherroepelijk leiden tot een onomkeerbare situatie, waarbij het risico op erosie en overstromingen toeneemt. Een afname van de infiltratiecapaciteit leidt o.a. tot een versnelde regenwaterafvoer. In sommige gevallen ontstaat daardoor ook lokale wateroverlast door afstromend water van akkers (van Eijsbergen et al., 2007).
Dat bodemdegradatie ook in Vlaanderen voorkomt, blijkt uit de gegevens van de Bodemkundige Dienst van België. Een recente studie laat zien dat het koolstofgehalte in de Vlaamse landbouwgrond daalde in de periode 1989-1991 tot 2004-2007, waarbij het aantal percelen dat de streefzone niet haalde steeg van 20,9% naar 52% bij akkers en van 29,6% naar 52,4% voor weilanden (Maes et al. 2012). De meest recente meetcampagne, zijnde 2008-2011, toonde aan dat er een stagnatie of zelfs een beperkte verbetering merkbaar is. Maar deze dient door volgende meetcampagnes bevestigd te worden omdat veranderingen in organische stof enkel voldoende zichtbaar zijn op de lange termijn.
Naar top
Toename van de oppervlakte aan erosiegevoelige gewassen kan een negatieve invloed hebben op de overstromingsgevoeligheid
Ook ingrepen buiten de rivier en het overstromingsgebied zelf kunnen een impact hebben op het overstromingsregime, zoals bv. het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden door bebouwing en bodemafdichting, het verkleinen van de mogelijke waterberging door bodemverdichting, verhogen van oppervlakkige afstroming van water door onaangepast beheer op landbouwgronden, enz… Moderne landbouw kan het overstromingsrisico doen toenemen door o.a. een toename van de oppervlakte erosiegevoelige gewassen.
In Vlaanderen kiezen veel landbouwers op de erosiegevoelige percelen voor weinig erosiegevoelige teelten. Maar het aandeel aan erosiegevoelige teelten blijft hoog: 22% op percelen met een zeer hoge erosiegevoeligheid en 57% bij percelen met hoge bodemerosiegevoeligheid (Oorts et al. 2012).
Naar top
Uitspoeling van nutriënten van landbouwbodems kan een hypotheek leggen op de inzetbaarheid van gebieden voor waterberging
Afvloeien van nutriënten naar grondwater en waterlopen. Hevige neerslag kan bv. zorgen voor een toename in de diffuse verontreiniging door uitspoelen van nutriënten en polluenten. Dit veroorzaakt een bijkomende belasting van het oppervlaktewater. De landbouwpraktijk kan daarbij zelf ook een hypotheek leggen op de inzetbaarheid van gebieden voor waterberging.
Naar top
Uitspoeling van polluenten (bv. pesticiden) van landbouwbodems kan een hypotheek leggen op de inzetbaarheid van gebieden voor waterberging
Afvloeien van pesticiden naar grondwater en waterlopen. Hevige neerslag kan bv. zorgen voor een toename in de diffuse verontreiniging door uitspoelen van nutriënten en polluenten. Dit veroorzaakt een bijkomende belasting van het oppervlaktewater. De landbouwpraktijk kan daarbij zelf ook een hypotheek leggen op de inzetbaarheid van gebieden voor waterberging.
Naar top
Pro memorie: Verslechtering van de luchtkwaliteit door luchtemissies die in het buitenland ontstaan bij de productie van geïmporteerde voedingswaren
Naast de luchtemissies door de Vlaamse landbouw zouden ook de luchtemissies in rekening gebracht moeten worden die gekoppeld zijn aan de productie van geïmporteerde voedingswaren die, al dan niet na verwerking, geconsumeerd worden door Vlaamse gezinnen.
Vercalsteren et al. (2012) berekende dat 17% van de totale broeikasgasemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren (Tabel 35). Het merendeel hiervan, grosso modo 70%, komt vrij buiten Vlaanderen. Voedingswaren die in sterke mate aan het broeikasgaseffect bijdragen zijn kaas, vlees en eieren (Tischner & Kjærnes 2010) en voedingswaren die per vliegtuig worden ingevlogen (Thielicke 2007).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Uitgebreide verklaring bij de invloed van voedselproductie op kustbescherming
Concurrentie om beschikbare ruimte voor voedselproductie in poldergebieden in het nadeel van ruimte voor kustbescherming
De “van nature overstromingsgevoelige gebieden” omvatten de ruimte die waterlopen permanent of periodiek zouden innemen in afwezigheid van de beschermende infrastructuren. De kaart geeft niet de actuele overstromingsgevoelige gebieden weer. Het is eerder een indicatie van waar overstromingen zich in een bodemkundig-historisch perspectief hebben voorgedaan binnen Vlaanderen. Naast de alluviale gronden en de bodems die ten gevolge van historische overstromingen vanuit een waterloop zijn ontstaan, werden ook de poldergronden of gronden die middels indijking veroverd werden op de zee of op de aan getij onderhevige rivieren geselecteerd als “van nature overstromingsgevoelig” (AGIV, 2001; AGIV, 2005). Het van nature overstromingsgevoelig gebied omvat 24,3% van de totale oppervlakte van het Vlaams Gewest. Hiervan behoort 14,4% tot de riviervalleien, 1,7% tot een overgangszone (combinatie van valleigrond en afstromingssediment door neerslag), 2,3% tot de Scheldepolders en 5,9% tot de zeepolders. De verschillende poldergebieden zijn dus eveneens relevant voor het risico op overstromingen en kunnen aanzien worden als concurrentie om beschikbare ruimte voor voedselproductie in het nadeel van ruimte voor overstromingen.
Ontpolderen als strategie voor kustbescherming moet gezien worden op langere termijn. De belangrijkste doelstelling daarbij is de aanvoer en afzetting van sediment in delen van de kustvlakte. Daardoor komen deze terreinen hoger te liggen en zijn zij minder kwetsbaar bij inundatie. De afname van de komberging heeft als gevolg dat de toevloei van overstromingswater en daarmee gepaard gaande uitschuring van kreken beperkt blijft. Uitbreiding van het slikken en schorrenareaal is mogelijk door ontpoldering. Daarbij worden de gebieden al dan niet rechtstreeks weer periodiek door zeewater overspoeld en kan er opnieuw sedimentatie plaatsvinden. In de Zeeschelde is het belang van slikken en schorren veel groter omdat de beschermende duinengordel er ontbreekt. Daarenboven is het overstromingsgevaar lokaal groot door de aanzienlijke amplitude van het getij en de grote stroomsnelheden (Jacobs et al. 2010).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op regulatie van het globaal klimaat
CO
2-opslag in landbouwpercelen (via organische stof) bevordert de voedselproductie door verbetering van bodemeigenschappen die de bodemvruchtbaarheid bepalen.
Meer info Bij agro-ecologische landbouwsystemen zoals boslandbouw (“agroforestry”) is CO
2-opslag in landbouwpercelen goed combineerbaar met de voedselproductie .
Meer info Voedselproductie kan leiden tot een afname van het gehalte aan organische stof in de bodem waardoor de CO
2-opslag vermindert.
Meer info Het verdwijnen van kleine landschapselementen (zoals o.a. houtkanten) door toenemende schaalvergroting in de landbouw leidt tot een verlies aan CO
2-opslag.
Meer info Voedselproductie kan in concurrentie treden met CO
2-opslag indien bossen omgezet worden naar akkers.
Meer info Toename van het overstromingsrisico door verdichting van de bodem (bij onoordeelkundig bodembeheer).
Meer info Productie van broeikasgassen (o.a. uitstoot methaangas, lachgas, koolstofdioxide) tijdens de voedselproductie.
Meer info Productie van broeikasgassen bij productie van kunstmeststoffen die gebruikt worden tijdens de voedselproductie (als inputs in het productieproces).
Meer info Productie van broeikasgassen bij productie van diervoeders die gebruikt worden tijdens de voedselproductie (als inputs in het productieproces).
Meer info Pro memorie: Productie van broeikasgassen bij productie van geïmporteerde voedingswaren.
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
CO2-opslag in landbouwpercelen (via organische stof) bevordert de voedselproductie door verbetering van bodemeigenschappen die de bodemvruchtbaarheid bepalen
In de strijd tegen de klimaatverandering ligt de focus momenteel vooral op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, maar er zou ook meer aandacht moeten komen voor de absorptie van CO2 uit de atmosfeer door de natuurlijke capaciteit van ecosystemen om CO2 te absorberen. Het beheer van graslanden en landbouwgrond kan daarbij ook een rol spelen (Trumper et al, 2009).
“The Natural Fix? The Role of Ecosystems in Climate Mitigation” (VN, UNEP)
http://www.unep.org/pdf/BioseqRRA_scr.pdf
De CO2-opslag in landbouwpercelen is ook voordelig voor de landbouw zelf. Koolstofopslag in landbouwland bevordert nl. de voedselproductie door het verbeteren van bodemeigenschappen die de bodemvruchtbaarheid ten goede komen (nl. nutriëntengehalte, bodemleven, opslag van water en bodemstabiliteit). Het in stand houden van een hoge koolstofvoorraad vergt echter wel vaak een bijkomende inspanning van de landbouwer, die een afweging moet maken tussen deze extra inspanning en de winst (op lange termijn) in productiecapaciteit. Voedselproductie kan in dat geval leiden tot een afname van het gehalte aan organische stof in de bodem (en dus een lagere C-opslag). Een recente studie laat zien dat het koolstofgehalte in de Vlaamse landbouwgrond daalde in de periode 1989-1991 tot 2004-2007, waarbij het aantal percelen dat de streefzone niet haalde steeg van 20,9% naar 52% bij akkers en van 29,6% naar 52,4% voor weilanden (Maes et al. 2012). De meest recente meetcampagne, zijnde 2008-2011, toonde aan dat er een stagnatie of zelfs een beperkte verbetering merkbaar is. Maar deze dient door volgende meetcampagnes bevestigd te worden omdat veranderingen in organische stof enkel voldoende zichtbaar zijn op de lange termijn.
De capaciteit van ecosystemen – zoals ook landbouwgebied – om een bijdrage te leveren aan de regulatie van het globaal klimaat is hoe dan ook gelimiteerd in tijd en ruimte. De C-opslag in bodem en biomassa kan toenemen door veranderingen in landbedekking, klimaat of beheer, maar eens een nieuw evenwicht van C-voorraad en C-flux bereikt is, haalt het ecosysteem netto geen C meer uit de atmosfeer. In de literatuur wordt hiernaar gerefereerd als “sink saturation” (Freibauer et al., 2004). De limieten voor het realiseren van C-opslag in Vlaanderen worden vaak bepaald door andere, meer economische, of sterker wettelijk gereguleerde ecosysteemdiensten. Zo zal “no-till” in de meeste gevallen leiden tot meer opslag van broeikasgassen, maar zal het enkel toegepast worden als het ook economisch interessant is voor de landbouwer. Stalmest kan interessant zijn voor C-opslag, maar zolang het boerenbedrijf betert functioneert zonder stalmest en zolang regelgeving het toedienen van bemesting aan banden legt, zal er geen bijkomende stalmest toegediend worden. Bovendien blijft op landbouwbodems de verstoring altijd hoog, dus de extra koolstofopslag die in akkerland gerealiseerd kan worden zal altijd lager liggen dan op permanent grasland of bos. Bovendien moeten extra inspanningen die geleverd worden om extra C op te slaan in ecosystemen, ook volgehouden worden om de toegenomen C-voorraad intact te houden (Freibauer et al., 2004; Lal, 2004b). Tenslotte is het – zelfs indien deze inspanningen volgehouden worden – onzeker of de gerealiseerde stocks bestand zijn tegen oncontroleerbare factoren zoals klimaatverandering, extreme weersomstandigheden of het uitbreken van ziekten of plagen (Janzen, 2004). Het terugdringen van de emissies van broeikasgassen, bv. afkomstig van het verbranden van fossiele brandstoffen of van ontbossing, blijft dan ook een belangrijke zorg.
De randvoorwaarden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid stipuleren een minimaal gehalte (%) aan organische koolstof en een aantal maatregelen uit het plattelandsbeleid zijn gunstig voor koolstofopslag.
Naar top
Bij agro-ecologische landbouwsystemen zoals boslandbouw (“agroforestry”) is CO2-opslag in landbouwpercelen goed combineerbaar met de voedselproductie
De EU-subsidies voor de aanleg van boslandbouwsystemen (“agroforestry”) kunnen zowel houtproductie als koolstofopslag in bodem en biomassa ten goede komen.
Daarnaast zijn er ook teelten die nog passen binnen de traditionele aanpak van landbouwers maar toch nog een substantiële C-opslag realiseren. Zo zal de aanleg van meerjarige energieteelten waarschijnlijk sneller geaccepteerd worden door landbouwers dan een bebossing van niet-productieve gronden die ze mogelijk op overschot hebben. Dat aspect wordt verder besproken bij de energieteelten (link naar hoofdstuk).
Naar top
Voedselproductie kan leiden tot een afname van het gehalte aan organische stof in de bodem waardoor de CO2-opslag vermindert
Koolstof-opslag in landbouwland bevordert de voedselproductie door het verbeteren van bodemeigenschappen die de bodemvruchtbaarheid ten goede komen (nl. nutriëntengehalte, bodemleven, opslag van water en bodemstabiliteit). Het in stand houden van een hoge koolstofvoorraad vergt echter vaak een bijkomende inspanning van de landbouwer, die een afweging moet maken tussen deze extra inspanning en de winst (op langere termijn) in productiecapaciteit. Voedselproductie kan dan leiden tot een afname van het gehalte aan organische stof in de bodem.
Naar top
Het verdwijnen van kleine landschapselementen (zoals o.a. houtkanten) door toenemende schaalvergroting in de landbouw leidt tot een verlies aan CO2-opslag
Het verdwijnen van kleine landschapselementen zoals houtkanten bij toenemende schaalvergroting in de landbouw heeft een negatief effect op de CO
2-opslag.
Naar top
Voedselproductie kan in concurrentie treden met CO2-opslag indien bossen omgezet worden naar akkers
Voedselproductie kan in concurrentie treden met koolstof-opslag aangezien een verandering van landgebruik van akker naar bos een toename van de C-voorraad zal veroorzaken (zie o.a. Lettens et al., 2005; Poeplau et al., 2011; Post & Kwon, 2000). Gezien de stabiele oppervlakte bos in Vlaanderen lijkt dit tot nu toe niet het geval te zijn.
Veranderingen in de subsidieregeling voor landbouw versus bijvoorbeeld meerjarige bioenergie-teelten of bos kunnen dit evenwicht beïnvloeden. Zo zouden hervormingen in de Europese landbouwsubsidies er in het verleden (1990-2000) toe geleid hebben dat landbouwers meer akkerland creëerden om lagere subsidies te compenseren (Dendoncker et al., 2004). In de periode 2000-2010 daalde de oppervlakte permanent grasland en steeg de oppervlakte akkerland licht. Deze trend zet zich echter niet voort in 2011-2012, waar de oppervlakte permanent grasland licht toeneemt en akkerland daalt. In de hervormingen van het Europees Landbouwbeleid is er extra aandacht voor het behoud van permanent grasland, wat een verklaring kan zijn voor deze trend.
Verder is ook de subsidieregeling die bebossing/herbebossing en in het bijzonder het bebossen van landbouwgronden aanmoedigt.
Naar top
Productie van broeikasgassen (o.a. uitstoot methaangas, lachgas, koolstofdioxide) tijdens de voedselproductie
Uitstoot van broeikasgassen (bv. methaangas en koolstofdioxide). Het netto-effect van de klimaatverandering is negatief voor de landbouw in Vlaanderen. In Vlaanderen is de landbouwsector en de voedingsindustrie, respectievelijk verantwoordelijk voor 10,6 en 1,7% van de totale Vlaamse broeikasgasemissies. Tussen 1990 en 2010 daalde de totale Vlaamse broeikasgasuitstoot met nauwelijks 1%. Zowel de landbouw als de voedingsindustrie deden het beter met een daling van respectievelijk 17% en 37% t.o.v. 1990. Vercalsteren et al. (2012) berekende dat 17% van de totale broeikasgasemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren (Tabel 35). Het merendeel hiervan, grosso modo 70%, komt vrij buiten Vlaanderen. Voedingswaren die in sterke mate aan het broeikasgaseffect bijdragen zijn kaas, vlees en eieren (Tischner & Kjærnes 2010) en voedingswaren die per vliegtuig worden ingevlogen (Thielicke 2007).
Naar top
Productie van broeikasgassen bij productie van kunstmeststoffen die gebruikt worden tijdens de voedselproductie (als inputs in het productieproces)
Naast de directe uitstoot van broeikasgassen door de Vlaamse landbouw zijn er ook indirecte broeikasgasemissies gekoppeld aan de productie van inputs zoals kunstmeststoffen. Vercalsteren et al. (2012) berekende dat 17% van de totale broeikasgasemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren (Tabel 35). Het merendeel hiervan, grosso modo 70%, komt vrij buiten Vlaanderen. Voedingswaren die in sterke mate aan het broeikasgaseffect bijdragen zijn kaas, vlees en eieren (Tischner & Kjærnes 2010) en voedingswaren die per vliegtuig worden ingevlogen (Thielicke 2007).
Naar top
Productie van broeikasgassen bij productie van diervoeders die gebruikt worden tijdens de voedselproductie (als inputs in het productieproces)
Naast de directe uitstoot van broeikasgassen door de Vlaamse landbouw zijn er ook indirecte broeikasgasemissies gekoppeld aan de productie van inputs zoals pesticiden.
Naar top
Pro memorie: Productie van broeikasgassen bij productie van geïmporteerde voedingswaren
Naast de directe uitstoot van broeikasgassen door de Vlaamse landbouw zijn er ook indirecte broeikasgasemissies gekoppeld aan de productie van geïmporteerde voedingswaren die, al dan niet na verwerking, geconsumeerd worden door Vlaamse gezinnen. Vercalsteren et al. (2012) berekende dat 17% van de totale broeikasgasemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren (Tabel 35). Het merendeel hiervan, grosso modo 70%, komt vrij buiten Vlaanderen. Voedingswaren die in sterke mate aan het broeikasgaseffect bijdragen zijn kaas, vlees en eieren (Tischner & Kjærnes 2010) en voedingswaren die per vliegtuig worden ingevlogen (Thielicke 2007).
Naar top
Pro memorie: Productie van broeikasgassen bij productie van geïmporteerde voedingswaren
Naast de directe uitstoot van broeikasgassen door de Vlaamse landbouw zijn er ook indirecte broeikasgasemissies gekoppeld aan de productie van geïmporteerde voedingswaren die, al dan niet na verwerking, geconsumeerd worden door Vlaamse gezinnen. Vercalsteren et al. (2012) berekende dat 17% van de totale broeikasgasemissies die verbonden zijn aan de consumptie van de Vlaamse huishoudens gerelateerd zijn aan voedingswaren (Tabel 35). Het merendeel hiervan, grosso modo 70%, komt vrij buiten Vlaanderen. Voedingswaren die in sterke mate aan het broeikasgaseffect bijdragen zijn kaas, vlees en eieren (Tischner & Kjærnes 2010) en voedingswaren die per vliegtuig worden ingevlogen (Thielicke 2007).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.
Kort overzicht van de invloeden van voedselproductie op groene ruimte voor recreatie
Positieve invloed van voedselproductie op de groene ruimte voor recreatie via de landschapsbeleving (algemene appreciatie van het landbouwlandschap).
Meer info Positieve invloed van voedselproductie op de groene ruimte voor recreatie via het "bloesemtoerisme" als specifieke sterke aantrekkingsfactor voor landschapsbeleving.
Meer info Positieve invloed van voedselproductie op de groene ruimte voor recreatie door actieve inzet van de landbouwer (o.a. hoeverecreatie, zorgboerderijen, enz...).
Meer info Negatieve invloed op recreatie door schaalvergroting waardoor diverse kleine landschapselementen uit het landschap verdwijnen.
Meer info Negatieve invloed op recreatie door schaalvergroting met perceelsvergroting en het ontstaan mono-culturen met lage belevingswaarde.
Meer info Negatieve invloed op recreatie door watervervuiling (o.a. door het optreden van algenbloei door eutrofiëring).
Meer info Negatieve invloed op recreatie door het verdwijnen van kleurrijke akkerplanten langsheen landbouwpercelen.
Meer info Negatieve invloed op recreatie door het productieproces (bv. het uitrijden van mest, het spuiten van pesticiden, enz...).
Meer info Negatieve invloed op recreatie door de beperkte natuurlijkheidsgraad (met o.a. technologische modernisering), hetgeen een effect heeft op de belevingswaarde.
Meer info Negatieve invloed op recreatie door de sterke achteruitgang van biodiversiteit in landbouwlandschappen, hetgeen een effect heeft op de belevingswaarde.
Meer info
Uitgebreide verklaring bij deze invloeden
Positieve invloed van voedselproductie op de groene ruimte voor recreatie via de landschapsbeleving (algemene appreciatie van het landbouwlandschap)
De landbouw heeft ontegensprekelijk nog steeds belangrijke recreatieve waarden, vaak bepaald binnen zijn historische maatschappelijke context. Deze waarden zijn impliciet indien de landbouwsector er geen specifieke doelgerichte inspanningen voor levert. Het betreft dan o.a. de landschappelijke waarde van boomgaarden, grazende dieren, stilte, een historische boerderij of de publiek toegankelijke landwegen.
Diverse structuren van de landbouwsystemen dragen meer bij tot deze diensten dan andere. Veel van deze structuren behoren ruimtelijk en functioneel tot de zogenaamde “tarra”, ofwel die onderdelen van het landbouwareaal die geen voedsel produceren maar hiermee wel in verband staan, zoals de perceelsranden (bv. verminderen van toevoer van pesticiden naar waterlopen), de sloten (bv. voor drainage), de landbouwwegen (bv. toegang tot de akker) en elementen van hoeveverfraaiing.
Naar top
Positieve invloed van voedselproductie op de groene ruimte voor recreatie via het "bloesemtoerisme" als specifieke sterke aantrekkingsfactor voor landschapsbeleving
De landbouw heeft ontegensprekelijk nog steeds belangrijke recreatieve waarden, vaak bepaald binnen zijn historische maatschappelijke context. Diverse structuren van de landbouwsystemen dragen meer bij tot deze diensten dan andere. Het "bloesemtoerisme" is een zeer specifiek voorbeeld met een zeer belangrijke recreatieve en/of toeristische aantrekkingsfactor.
Naar top
Positieve invloed van voedselproductie op de groene ruimte voor recreatie door actieve inzet van de landbouwer (o.a. hoeverecreatie, zorgboerderijen, enz...)
De landbouw heeft ontegensprekelijk nog steeds belangrijke recreatieve waarden, vaak bepaald binnen zijn historische maatschappelijke context. Deze waarden zijn expliciet indien de landbouw zich er actief voor inzet, wat gewoonlijk als “verbreding” of diversifiëring wordt omschreven (bv. hoeverecreatie en zorgboerderijen).
Naar top
Negatieve invloed op recreatie door schaalvergroting waardoor diverse kleine landschapselementen uit het landschap verdwijnen
De moderne landbouw heeft de Europese landschapsdiversiteit verkleind door onder andere het verwijderen van kleine landschapselementen, waardoor de recreatieve waarde verminderd is.
Naar top
Negatieve invloed op recreatie door schaalvergroting met perceelsvergroting en het ontstaan mono-culturen met lage belevingswaarde
De moderne landbouw heeft de Europese landschapsdiversiteit verkleind door het vergroten van velden, waardoor de recreatieve waarde verminderd is. Er is daardoor een negatieve invloed op recreatie door schaalvergroting (door perceelsvergroting en vereenvouding van gewasrotatie ontstaan mono-culturen met lage belevingswaarde).
Naar top
Negatieve invloed op recreatie door watervervuiling (o.a. door het optreden van algenbloei door eutrofiëring)
Negatieve invloed op recreatie door watervervuiling (o.a. door het optreden van algenbloei door eutrofiëring).
Naar top
Negatieve invloed op recreatie door het verdwijnen van kleurrijke akkerplanten langsheen landbouwpercelen
Negatieve invloed op recreatie door het verdwijnen van kleurrijke akkerplanten, waardoor de recreatieve waarde verminderd is.
Naar top
Negatieve invloed op recreatie door het productieproces (bv. het uitrijden van mest, het spuiten van pesticiden, enz...).
Akkers, fruitboomgaarden en weiden hebben een recreatieve waarde, maar de waardering door recreanten kan beïnvloed worden door het productieproces (bijvoorbeeld het uitrijden van mest, het spuiten van pesticiden, enz...).
Naar top
Negatieve invloed op recreatie door de beperkte natuurlijkheidsgraad (met o.a. technologische modernisering), hetgeen een effect heeft op de belevingswaarde
De meeste Vlaamse agro-ecosystemen (bv. raaigrasweide, maïsakker, laagstamappelboomgaarden, enz…) hebben een beperkte natuurlijkheidsgraad. Dit is een gevolg van de technologische modernisering die in de landbouw heeft plaatsgevonden.
Ook de toepassing van plastic tunnels voor bepaalde teelten heeft een negatief effect op de landschapsbeleving.
Naar top
Negatieve invloed op recreatie door de sterke achteruitgang van biodiversiteit in landbouwlandschappen, hetgeen een effect heeft op de belevingswaarde
De biodiversiteit van Europese landbouwlandschappen gaat sterk achteruit (Krebs et al. 1999; Newton 2004; Biesmeijer et al. 2006; Ockinger et al. 2006; Turbe et al. 2010). Dit biodiversiteitsverlies is het gevolg van de aan elkaar gerelateerde processen (Persson et al. 2010) van landbouwintensivering (Donald et al. 2001) en het verlies aan ecologische heterogeniteit (Benton et al. 2003).
Het biodiversiteitsverlies ten gevolge van de vermindering van de natuurlijkheidsgraad kan verlopen volgens verschillende ontwikkelingsrichtingen (Vandermeer 2002). Het aandeel van het oorspronkelijk systeem dat omgezet is naar een productiesysteem en de mate dat het nieuwe systeem verschilt van het oorspronkelijke systeem zijn hierbij belangrijke factoren (Cunningham et al. 2013). Een lichte vermindering van de natuurlijkheidsgraad kan zelfs soms leiden tot een hogere biodiversiteit (Giller et al. 1997). Deze ontwikkelingsrichtingen zijn zelfs soortafhankelijk. Flynn et al. (2009) vonden in een meta-analyse dat vogels en zoogdieren snel achteruit gaan bij vermindering van de natuurlijkheidsgraad, terwijl planten eerder beperkt achteruit gingen. Dat agro-ecologische landbouw meer geassocieerde biodiversiteit heeft dan moderne landbouw, blijkt uit een meta-analyse van Schader et al. (2012). Dit blijkt bovendien te gelden voor alle taxa. De verschillen zijn wel meer uitgesproken voor akkerteelten dan voor grasland (Niggli et al. 2008). In Vlaanderen wordt de biodiversiteitsinvloed van landbouw (hoofdzakelijk moderne landbouw) opgevolgd door vier indicatoren: (a) het effect van pesticiden op de waterbiodiversiteit, (b) het effect van nutriënten op plantenbiodiversiteit, (c) het effect van landbouw op (bijzondere) broedvogels en (d) de milieu-biodiversiteitsproxy "uitstoot van verzurende emissies". De milieudruk van gewasbeschermingsmiddelen kan weergegeven worden door de som van de jaarlijkse verspreidingsequivalenten (Seq) per gewasbeschermingsmiddel. De druk van pesticiden op het waterleven (Seq.-waarde) is tussen 1990 en 2010 sterk gedaald, namelijk een daling van ruim 60% (Figuur 28). De totale Seq.-waarde wordt grotendeels bepaald door een beperkt aantal werkzame stoffen. Anno 2010 zijn drie stoffen verantwoordelijk voor meer dan de helft van dat totaal: flufenoxuron (25 %), aclonifen (insecticide, 16 %) en chloorpyrifos (insecticide, 14 %). In 2010 bedroeg het aandeel van de tuinbouw, akkerbouw en niet-landbouw in de druk op het waterleven respectievelijk 59, 35 en 6 %. De Seq-indicator schat enkel het risico voor de waterorganismen in en houdt geen rekening met niet-doelorganismen in het veld, bodemorganismen, het bio-accumulerend vermogen, de hormoonverstorende eigenschappen en de synergetische milieueffecten. O.b.v. de tweede indicator - het effect van de nutriënten op de plantenbiodiversiteit - blijken de aquatische planten achteruit te gaan en dit onafhankelijk van hun voedselvoorkeur (zijnde gebonden aan voedselarme, matig voedselrijke als voedselrijke milieus). De achteruitgang is wel het grootst bij planten gebonden aan voedselarme milieus. Landgebonden planten zijn vooral achteruit gegaan wanneer ze een voorkeur vertonen voor voedselarme situaties, maar zijn sterk vooruit gegaan wanneer ze gebonden zijn aan voedselrijke situaties (Schneiders et al. 2007). De broedvogels van de landbouwgebieden kenden een sterke daling tussen 1990 en 2000-2002. Deze daling zette zich verder in de periode 2000-2002 tot 2007. In 2007-2010 was de afname minder sterk, hoewel de trends van echte landbouwspecialisten zoals grauwe gors, veldleeuwerik, grutto en ringmus onverminderd negatief waren en gecompenseerd werden door de vooruitgang van generalisten zoals houtduif en spreeuw. De algemene achteruitgang van de vogels van het landbouwgebied houdt verband met de modernisering van de landbouw. Volgens Newton (2004), Dochy & Hens (2005) en Bos en Schröder (2009) is deze achteruitgang o.a. een gevolg van een verhoogd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, verwijderen van kleine landschapselementen, de vervanging van zomergranen door wintergranen, de vervangen van granen door maïs, verlies van de mozaïek van verschillende landgebruiken in tijd en ruimte en toegenomen aantal grond- en gewasbewerking tijdens broedseizoen vogels. Maatregelen om die achteruitgang te stoppen, zoals de PDPO I en II-maatregelen blijken tot op heden op een te kleine schaal te worden toegepast. Nochtans heeft een recente INBO-studie aangetoond dat sommige van de maatregelen potentieel erg waardevol kunnen zijn (Strubbe et al. 2010). Tenslotte daalde de totale emissie van potentieel verzurende stoffen door de landbouw met 57% ten opzicht van 2011 (www.milieurapport.be). De daling van de verzurende emissies kan verklaard worden door het lagere zwavelgehalte in stookolie, omschakeling van stookolie naar aardgas, de vermindering van de veestapel, de lagere stikstofinhoud van veevoeder, de emissiearme meststoftoediening, de bouw van emissiearme stallen en de toenemende mestverwerking. Maar deze daling is onvoldoende om kwetsbare natuur te beschermen. Bovendien is het relatief aandeel van de landbouw stijgende, in 2011 42%, omdat andere sectoren nog grotere daling realiseerden. Dit groot aandeel bij landbouw kan verklaard worden door de ammoniakemissies. Zo is 93% van de Vlaamse ammoniakemissies afkomstig van de landbouw en deze ammoniakemissies zijn goed voor 83% van de verzurende emissies van de landbouw. Daarnaast veroorzaakt de landbouw ook verzurende emissies door de uitstoot van stikstofoxiden (14% van de verzurende landbouwemissies) en zwaveldioxide (3%).
De modernisering van de landbouw ging dus gepaard met een achteruitgang van de biodiversiteit. Wel worden de laatste jaren veelal technologische oplossingen gebruikt om dit effect op de biodiversiteit te verminderen. Sommige auteurs (bv. Stevenson et al. 2013) benadrukken dat de modernisering van de landbouw ook een positief effect heeft op de biodiversiteit. De modernisering heeft er voor gezorgd dat er minder land in productie gebracht werd en hierdoor heeft voorkomen dat bijvoorbeeld biodiversiteitsrijke tropische bossen in productie gebracht zijn. Bijvoorbeeld in een wereld die niet heeft kunnen genieten van de genetische verbeteringen van de belangrijkste basisvoedselgewassen (bijvoorbeeld granen en rijst) zou de akkeroppervlakte in 2004 17,9 tot 26,7 miljoen hectare groter zijn en zouden er in de tropen 2 miljoen hectare bos minder zijn. Maar niet elke technologische verbetering voorkomt ontbossing. Dit is eerder het geval wanneer de technologie arbeidsintensief is, wanneer het gewas betreft dat hoofdzakelijk voorkomt in bestaande landbouwgebieden en wanneer de vraag gelimiteerd is (Stevenson et al. 2013). Een tegenvoorbeeld zijn oliehoudende gewassen, deze hebben nagenoeg een ongelimiteerde vraag en vinden vooral plaats naast bestaande bossen en de technologische verbeteringen leiden hier vooral tot bijkomende ontbossing wanneer geschikte regelgeving om dit te voorkomen afwezig is (Stevenson et al. 2011).
Naar top
Referenties
- Van Gossum P., Danckaert S., Spanhove, T. en Wils C. (2014). "Hoofdstuk 11 - Ecosysteemdienst voedselproductie." (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), "Natuurrapport - Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen." Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.