Voedselproductie – oud

Foto’s in de hoofding: www.pixabay.com
Laatste update van deze pagina: 08/02/2017

Definitie

Voedselproductie is zeer divers. In andere ecosysteemrapporten, zoals de Millennium Ecosystem Assessment (Wood et al. 2005) en de National Ecosystem Assessment van het Verenigd Koninkrijk (Edward-Jones et al., 2011), werd er rekening gehouden met onderstaande voedselproductiecategorieën. Enkel de categoriën die in het vet worden weergegeven worden uitgebreid behandeld in het NARA-rapport (zie ook toelichting) (Van Gossum et al, 2014):

  1. landbouwproducten die rechtstreeks voor menselijke consumptie gebruikt worden;
  2. landbouwproducten die als voeder voor vee gebruikt wordt en dit vee dient voor menselijke consumptie (vlees, eieren en zuivelproducten);
  3. voedsel vanuit mariene ecosystemen;
  4. zoetwatervisserij,
  5. aquacultuur (zijnde het kunstmatig kweken van vissen, schelpdieren, schaaldieren en micro-algen in vijvers, bassins en op zee en het gecombineerd kweken van planten en zoetwatervissen);
  6. voedsel uit moestuinen;
  7. jacht en pluk (deels besproken onder de ecosysteemdienst “wildbraadproductie”);
  8. honing.

 

NARA-rapport “Voedselproductie”.

Er is gekozen om bij het rapport over voedselproductie te focussen op landbouwproducten. Daarnaast zal de productie van ‘wilde dieren’ die als voedsel voor de mens gebruikt worden in het hoofdstuk over de ecosysteemdienst “wildbraadproductie” (jachtproducten) besproken worden. Voedsel uit moestuinen werd niet behandeld (onvoldoende data), hoewel dit zeker niet betekent dat voedselproductie uit moestuinen onbelangrijk is. Voedsel vanuit mariene systemen werd evenmin behandeld (omdat het NARA-rapport focust op Vlaanderen) en ook voedsel vanuit aquacultuur werd niet behandeld (Van Gossum et al, 2014)..

 

 


Toelichting

De CICES indeling (d.i. een classificatie van ecosysteemdiensten opgemaakt voor de Europese economische zone), volgt grotendeels de bovenstaande logica, alleen wordt ‘voeder’ er afzonderlijk beschreven bij materialen. Op zich is dit ook logisch omdat niet alle ‘voeder’ omgezet wordt naar ‘voedsel’. In Vlaanderen gaat een deel van het voeder naar huisdieren en paarden waarvan slechts een zeer beperkt aandeel als ‘voedsel’ (enkel bij paarden) wordt gebruikt. Wel is het belangrijk om dubbeltellingen te vermijden. Voeder dat in voedsel resulteert wordt in deze fiche besproken, maar voeder dat gebruikt wordt voor niet door de mens geconsumeerde dieren zou volgens de CICES-classificatie best bij ‘materialen’ besproken worden. In dit NARA-rapport werd er toch aandacht aan geschonken – o.a. bij de bespreking van de directe drivers – omdat voeders die gebruikt wordt voor huisdieren en paarden (deels) in concurrentie treden met voeders die gebruikt worden voor de door de mens geconsumeerde dieren. Verder behandelt dit rapport niet alle voedselcategorieën in gelijke mate. Er is gekozen om bij het rapport over voedselproductie te focussen op landbouwproducten. Daarnaast zal de productie van ‘wilde dieren’ die als voedsel voor de mens gebruikt worden in het hoofdstuk over de ecosysteemdienst “wildbraadproductie” (jachtproducten) besproken worden. Voedsel uit moestuinen werd niet behandeld omdat er onvoldoende data beschikbaar was om de moestuinen geografisch te lokaliseren en om de productie ervan in te schatten. Dit betekent niet dat voedselproductie uit moestuinen onbelangrijk is. Er wordt door Bomans et al (2011) geschat dat 8% van Vlaanderen tuin is. De landgebruikskaart die in kader van dit rapport gebruikt werd, komt tot 9% urbaan of commercieel groen. Daarnaast blijkt uit een enquête van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO) dat er groenten en/of fruit geteeld wordt door 29% van de Vlaamse gezinnen in landelijke gemeenten, 18% in Vlaamse steden en 11% in Vlaamse kleine dorpen en dat de gemiddelde Vlaamse tuin 305 m² groot is (OIVO 2012). Maar er is niet geweten hoe groot de gemiddelde moestuin is, noch wat de opbrengst ervan is. Voedsel vanuit mariene systemen wordt niet behandeld omdat het rapport focust op Vlaanderen. Het is wel relevant om mee te geven dat de aanvoer van vis door Belgische vissersvaartuigen in 2011 20.138 ton bedroeg (Roegiers et al., 2012). Voedsel vanuit aquacultuur werd niet behandeld omdat het volgens Roegiers et al. (2012) vrij moeilijk is om het precieze aantal bedrijven die actief zijn in de aqua-cultuur te achterhalen (Van Gossum et al, 2014).
Voedsel is een belangrijke ecosysteemdienst omdat het voorziet in een menselijke basisbehoefte. Bovendien heeft de voedselproductie ook een grote ruimtelijke impact, 45% van de oppervlakte van Vlaanderen wordt voor voedselproductie aangewend (op basis van Bernaerts et al., 2012). Desondanks is het economisch belang – gemeten als bijdrage tot het bruto binnenlands product – eerder beperkt (met name 0,65% in 2010 op niveau België (ADSEI 2013)). De Vlaamse land- en tuinbouwsector (exclusief sierteeltproducten) realiseerde in 2012 een eindproductiewaarde van 5,17 miljard euro. Van de totale productiewaarde neemt de veeteelt 66,5% in, de tuinbouw (exclusief sierteelt) 19,5% en de akkerbouw 14%. De vier belangrijkste landbouwproducten zijn varkensvlees (1,6 miljard euro), rundvlees (690 miljoen euro), groenten (670 miljoen euro) en melk en melkderivaten (630 miljoen euro). België had in 2011 een handelsoverschot van 3,1 miljard euro in de handel in landbouwproducten. We exporteren in economische termen dus meer voedsel dan dat we importeren. Zowel de invoer als de uitvoer steeg. Producten met een groot handelsoverschot zijn vers vlees (1,9 miljard), graanproducten (1,2 miljard) en aardappel en aardappelproducten (1 miljard) in korrel (1,2 miljard). Iets meer dan 4/5 van de Belgische landbouwexport en -import verloopt via Vlaanderen (Samborski 2013). In 2011 zijn er 51.530 personen regelmatig tewerkgesteld in de Vlaamse land- en tuinbouw (inclusief sierteelt). Omgerekend naar voltijdse arbeidskrachten en rekening houdend met de onregelmatig tewerkgestelden in de sector, zijn dat 40.828 voltijdse arbeidskrachten. 42% daarvan werkt op gespecialiseerde veeteeltbedrijven (melkproductie, varkens, rundvee en pluimvee), 31% op tuinbouwbedrijven, 11% op akkerbouwbedrijven en 16% op gemengde bedrijven (Van Gossum et al, 2014).
De moderne en agro-ecologische landbouw zijn niet enkel verschillend in het type agro-ecosysteem, maar vertonen ook verschillen op alle andere dimensies (Horlings & Marsen, 2011). Het is perfect mogelijk dat sommige bedrijven kenmerken van beide systemen vertonen. De overgang van het ene naar het andere systeem vereist een systeemverandering. Beide landbouwsystemen kunnen onder bepaalde randvoorwaarden de toekomstige wereldvoedselvraag realiseren en dit is zelfs mogelijk zonder bijkomende ontbossingen (Vandenbrouck & Mathijs, 2013). Moderne landbouw kan aan deze vraag voldoen, zelfs wanneer er rekening gehouden wordt met de huidige voedseltrends. Maar een volledige omschakeling naar een Westers dieet is enkel mogelijk wanneer de gewasopbrengsten in 2050 met 54% zullen stijgen. Vandenbrouck & Mathijs (2013) twijfelden wel aan de biologische en technische haalbaarheid van deze opbrengstgroei. Een plantaardige biologische landbouw productie kan ook aan de vraag voldoen mits randvoorwaarden, zijnde een calorie-inname van gemiddeld 3000 kcal waarvan maximaal 30% via dierlijke producten – dus afname in rijke landen – en een toename van akkergronden met minimaal 8% ten koste van weidegronden. Indien ook de dierlijke productie biologisch is, dan wordt de gemiddelde calorie-inname 2800 kcal met max 20% via dierlijke producten en een toename van akkergronden met min 19% ten koste van weidegronden. Bij de biologische scenario’s werd een opbrengstvermindering van 40% ten opzichte van moderne landbouw in rekening gebracht (Vandenbrouck & Mathijs, 2013), maar over deze opbrengstvermindering bestaat er geen overeenstemming in de literatuur (de Ponti et al., 2012; Doberman & Regoholdn 2012; Connorn 2013; Seufert et al., 2012) en de gebruikte vermindering bij de scenario-analyse is aan de hoge kant. Dit betekent dat biologische landbouw waarschijnlijk ook de wereld kan voeden onder minder strenge randvoorwaarden. Daarnaast sluit biologische landbouw chemische inputs uit, terwijl agro-ecologische landbouw hier minder strikt in is. Hierdoor zal de opbrengstvermindering bij agro-ecologische landbouw ten opzichte van moderne waarschijnlijk zelfs nog minder zijn. (Van Gossum et al, 2014).

Enkele belangrijke vaststellingen

Kort samengevat zijn hier alvast enkele van de belangrijkste vaststellingen uit het rapport (De Bruyn, 2014):

  • 45% van de landoppervlakte in Vlaanderen wordt aangewend voor de ecosysteemdienst voedselproductie. De voedselproductie gebeurt in hoofdzaak door moderne landbouw. Minder dan 1% van de voedselproductieoppervlakte is agro-ecologisch.
  • Om aan de huidige voedingsconsumptie van de Vlaming te voldoen is, indien er geen voedsel ingevoerd wordt, 60% van de landoppervlakte in Vlaanderen nodig. Hiervan is 28% toe te wijzen aan plantaardige voedingsmiddelen en 72% aan dierlijke voedingsmiddelen (bv. vlees, eieren, melk). De benodigde oppervlakte per inwoner bedraagt 1.282 m².
  • Het Vlaamse voedselaanbod vermindert door de aanwending van voedsel en veevoeder als huisdierenvoeding. Deze vermindering is aanzienlijk. De geschatte voederoppervlakte van katten, honden en paarden komt overeen met 20% van de landoppervlakte in Vlaanderen.
  • Moderne landbouw heeft de landbouwproductie sterk verhoogd door de toevoeging van externe inputs. Deze externe inputs hebben een negatieve invloed op de biodiversiteit en op de weerstand tegen stress (bv droogte, ziektes).
  • De biodiversiteit zelf speelt een belangrijke rol bij nagenoeg alle voedselgerelateerde ecosysteemprocessen (bv. nutriëntenretentie, plaagbeheersing, bestuiving).
  • Agro-ecologische landbouw vereist door zijn lagere voedselopbrengst per hectare meer oppervlakte dan moderne landbouw. Maar de wereldvoedseloppervlakte kan niet uitbreiden. Dit betekent dat er op de voedselvraag (bv. minder vlees) dient ingespeeld te worden. Een wijziging van de voedselvraag is niet eenvoudig en vereist meestal een systeemverandering. Dergelijke systeemveranderingen komen zelden voor omdat het ingaat tegen o.a. bestaande machtsrelaties en gewoontes.
  • Voedingsbedrijven en toeleveranciers zijn beperkt in aantal en zijn hierdoor machtig. De voedingsbedrijven en in bijzonder de supermarkten bepalen de prijs en de kenmerken van de aangeboden producten. De toeleveranciers bepalen welke producten onder welke condities aan landbouwers worden aangeboden.
  • Voedsel is een basisvoorwaarde voor ons leven. Het invullen van deze basisvoorwaarde vereist dat er voldoende en gezond voedsel beschikbaar is, dat de consumenten toegang tot dit voedsel hebben en dat dit voedsel op een gezonde manier kan en wordt gebruikt. Er is in Vlaanderen voldoende voedsel beschikbaar en het voedsel is veilig. 15% van de Vlamingen heeft onvoldoende inkomen om dit voedsel op de vrije markt te kunnen kopen. De Vlaming eet ongezond, o.a. te veel vlees en te weinig groenten. Het resultaat is dat 44% van de Vlamingen overgewicht heeft en 14% zwaarlijvig is. De gezondheidskosten van zwaarlijvige personen maken 42% van de totale gezondheidskost uit.
  • Landbouwers zijn de beheerders van de ecosysteemdienst voedselproductie. De vergoeding die ze hiervoor krijgen is laag. Zo heeft een akkerbouwer minimaal 25 hectare nodig om tot een vergelijkbaar bruto-inkomen te komen als een loontrekkende. Hierbij dient de landbouwer wel bij de 25% best presterende akkerbedrijven te behoren en subsidies te krijgen van de overheid. Bij het mediaanbedrijf zonder subsidies is reeds 65 ha nodig. Ter vergelijking een gemiddeld akkerbouwbedrijf is 17 ha groot. De 5% grootste akkerbouwbedrijven zijn 52 ha groot.
  • De modernisering van de landbouw in Vlaanderen ging en gaat nog steeds gepaard met een achteruitgang van de biodiversiteit. Het zijn vooral de soorten die gebonden zijn aan voedselarme situaties en de specialisten (bv. veldleeuwerik) die achteruitgaan. De meeste milieudrukken zijn wel afgenomen. Zo is de druk op het waterleven tussen 1990-2010 met 60% verminderd.
  • Moderne landbouw gaat gepaard met tal van negatieve effecten voor andere ecosysteemdiensten. Deze negatieve effecten kunnen verminderd worden door een systeemverandering naar agro-ecologische landbouw. De ecosysteemdiensten van agro-ecologische landbouw per hectare zijn groter dan deze van moderne landbouw.

 


Enkele relevante kaarten

[Verder aanvullen]

 


Enkele relevante (recente) projecten

Kort overzicht van enkele lopende projecten inzake agrarisch natuur beheer en agro-biodiversiteit, enz… (bv. LNE, LV, ILVO, VLM, Inagro, INBO, provincies, … en andere partners) met links naar de desbetreffende websites/rapporten.


Referenties:

Van Gossum P., Danckaert, S., Spanhove, T., Wils, C. (2014). Hoofdstuk 11 – Ecosysteemdienst voedselproductie. (INBO.R.2014.1987588). In Stevens, M. et al. (eds.), Natuurrapport – Toestand en trend van ecosystemen en ecosysteemdiensten in Vlaanderen. Technisch rapport. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.M.2014.1988582, Brussel.